20315 |
getrouwde vrouw |
getrouwde vrouw:
gətraowdə vraow (Q196p Mheer)
|
getrouwde vrouw; een - - moet kunnen naaien [RND]
III-2-2
|
20369 |
getuige |
getuige:
getŭŭg (Q196p Mheer)
|
iemand die voor de rechter een verklaring aflegt over te bewijzen feiten [toon, getuige] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20388 |
getuige zijn |
bronken:
broonke (Q196p Mheer),
getuigen:
getŭŭge (Q196p Mheer)
|
getuige zijn bij een huwelijk [getuigen zijn, bronken] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
21321 |
getuigen |
getuigen:
getuge (Q196p Mheer),
tuigen:
tuuge (Q196p Mheer)
|
getuigen [SGV (1914)], [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
21725 |
getuigenis |
getuigenis:
getŭŭgenis (Q196p Mheer)
|
de verklaring die men als getuige aflegt over een persoon of een zaak [toon, getuige, getuigenis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19092 |
gevaarlijk |
gevaarlijk:
mit vuur sjpeule is geveerlijk (Q196p Mheer)
|
Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
19093 |
gevaarlijke kerel |
gevaarlijk:
da’s ’nne geveerlijke keèl (Q196p Mheer)
|
Dat is een gevaarlijke kerel. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
30181 |
gevak |
gevak:
gǝvāk (Q196p Mheer)
|
Het open vak dat ontstaat wanneer de horizontale en verticale balken aan elkaar bevestigd worden. In het gevak wordt het vlechtwerk of het metselwerk aangebracht. [N 4A, 52e; monogr.]
II-9
|
21322 |
gevangenis |
gevangenis:
gevenkenis (Q196p Mheer),
prison (<fr.):
Opm. v.d. invuller: afk. van Fr. woord prison.
prezong (Q196p Mheer),
Van Dale: prison (<Fr.), (gew.) gevangenis.
prisong (Q196p Mheer)
|
de gevangenis [cachot, nor, partoet, speentje, grawoel, ren] [N 90 (1982)] || gevangenis [SGV (1914)], [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
17808 |
geven |
geven:
gèàve (Q196p Mheer),
gêve (Q196p Mheer)
|
geven [SGV (1914)]
III-1-2
|