21326 |
goedkoop |
goedkoop:
das goojekoup (Q196p Mheer),
goodkoop (Q196p Mheer),
schandekoop:
vgl. Maastricht Wb. (pag. 364): schandekoop, sjannekoup of sjangojekoup, bn.: in Aoke waos toen alles -.
das zjannekaup (Q196p Mheer)
|
Dat is goedkoop [ZND 24 (1937)] || goedkoop [SGV (1914)]
III-3-1
|
21512 |
goedkoopst |
weggegeven:
weggegeven (Q196p Mheer)
|
goedkoopst [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
22657 |
goedkoopste rang in een schouwburg |
engelenbak:
engelebak (Q196p Mheer)
|
De goedkoopste rang in een schouwburg [uilekot]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
21477 |
goedkoper |
beterkoop:
beterkoup (Q196p Mheer),
koop voor niks:
kauf veur neeks (Q196p Mheer)
|
goedkoper [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
18954 |
goedzak |
goede jong:
et es zoene gooye joong (Q196p Mheer),
goede sok:
ook materiaal znd 24, 22
gooj sòk (Q196p Mheer),
goedheid-zelf, de -:
de gooëdheed zelf (Q196p Mheer),
goedzak:
goodzak (Q196p Mheer)
|
een persoon die altijd goed handelt en goed is voor andere mensen [goedzak, godsblok] [N 85 (1981)] || goedzak [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || t Is zulk een goeie jongen. [ZND 08 (1925)]
III-1-4
|
24958 |
golf |
golf:
golf (Q196p Mheer)
|
golf, bolle verheffing op de waterspiegel, meestal veroorzaakt door de wind [baar, zwolp] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24538 |
gom |
koekoekenstront:
WLD
koekoeke-sjtroont (Q196p Mheer)
|
De kleverige, doorschijnende vloeistof die uit spleten of insnijdingen in sommige bomen vloeit en in de lucht hard word; deze stof is i.t.t. hars niet oplosbaar in alcohol of ether gom, plek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17903 |
gooien |
bruien:
bruje (Q196p Mheer),
bruuje (Q196p Mheer),
brŭŭje (Q196p Mheer),
gewoon spellingsysteem
brŭŭje (Q196p Mheer),
kleinen:
gewoon spellingsysteem
klèène (Q196p Mheer),
smijten:
schmiete (Q196p Mheer),
vegen:
vège (Q196p Mheer),
werpen:
werpe (Q196p Mheer),
zwingen:
gewoon spellingsysteem
zjwinge (Q196p Mheer)
|
Ge moet uw geld niet in het water gooien (smijten, werpen, ...). [ZND 44 (1946)] || gooien; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 26 (1964)] || niets op de grond werpen ! [ZND 24 (1937)] || werpen [SGV (1914)]
III-1-2
|
30211 |
gording |
worbel:
wørbǝl (Q196p Mheer)
|
Zie kaart. Dwarsbalk die met behulp van klossen boven op het spantbeen wordt aangebracht. De gording draagt met haar uiteinden ongeveer 10 cm in de topgevels. Op de gordingen worden in dwarsrichting de kepers bevestigd. Vgl. afb. 49h. Zie voor het woordtype 'worm' ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291 s.v. 'worm', 'den': ø̄Slach van kepers. Ook in Limb. gebruikt overalø̄ en RhWb (ix) (Lieferung 8/9), kol. 576 s.v. 'Wirme', ø̄Dachpfette, auf der die Sparren aufliegen.ø̄ [N 54, 160; monogr.; N 31, 38 add; div.]
II-9
|
24411 |
gouden tor |
goudkever:
WLD (? - moeilijk leesbaar)
goodkever (Q196p Mheer)
|
Hoe noemt u de gouden kever: een soort kever, 15-21mm lang, bladsprietig (goudkever, goudbeest, gouwke, hovenier) [N 83 (1981)]
III-4-2
|