20346 |
grootmoeder |
grootmoeder:
groetmodder (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer),
groetmooder (Q196p Mheer),
grootmojer (Q196p Mheer),
grŏĕtmôodder (Q196p Mheer),
oudmoeder:
vroeger algemeen; nu door oude mensen
ŏwmoor (Q196p Mheer)
|
grootmoeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
20345 |
grootouders |
grootouders:
grōētowwersj (Q196p Mheer)
|
grootouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
25007 |
grootte |
grootte:
grūūade (Q196p Mheer),
grø͂ͅtte (Q196p Mheer)
|
grootte [SGV (1914)]
III-4-4
|
20288 |
grootvader |
grootvader:
groetvader (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer,
Q196p Mheer),
grŏĕtvaader (Q196p Mheer),
oudpa:
vroeger algemeen; nu door oude mensen
abba (Q196p Mheer)
|
grootvader [DC 05 (1937)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
25004 |
grootx |
groot:
groët (Q196p Mheer)
|
groot [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
33317 |
grote boerderij |
hof:
hof (Q196p Mheer)
|
Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
25060 |
grote hoeveelheid, hoop |
hoop:
hoap (Q196p Mheer),
hoop (Q196p Mheer),
houp (Q196p Mheer),
hopen (mv.):
heùp (Q196p Mheer),
huip (Q196p Mheer)
|
een grote hoeveelheid [bezie, hoop, pook, tas, klamp, kluts, krooi, berm, kluft, bres, meuk, del] [N 91 (1982)] || hoop [SGV (1914)] || hoopen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-4
|
22504 |
grote knikker |
bom:
bøͅm (Q196p Mheer)
|
Knikker: de grote (glazen of stenen). [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
24165 |
grote lijster |
lijster:
līēster (Q196p Mheer)
|
grote lijster (27 forse vogel; vlekken vallen meer op dan bij zanglijster [019]; krachtige vlucht; ook op trek; broedt tegenwoordig ook bij woningen; luide zang en nest lijken op merel [018]; roep is hard geratel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21803 |
grote ruzie? |
slaanderij:
sjlöönderiej (Q196p Mheer)
|
een grote ruzie [hora, bal] [N 85 (1981)]
III-3-1
|