e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mheer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
manken hompelen: hompele (Mheer) Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (honkelen, lammen, knakken). [N 84 (1981)] III-1-2
mankeren mankeren: mankeere (Mheer, ... ), schelen: schêle (Mheer) mankeren [SGV (1914)] || Mankeren: mankeren, schelen (schelen, mankeren, het hebben). [N 84 (1981)] || schelen, mankeren [SGV (1914)] III-1-2
mannelijk kalf duur: dø̄r (Mheer), stiertje: štērkǝ (Mheer) [N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.] I-11
mannelijk schaap bok: bok (Mheer), ram: ram (Mheer), schapenbok: sǭpǝbok (Mheer), weer: wēr (Mheer) Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.] I-12
mannelijke duif doffer: doefer (Mheer), hoorn: hoore (Mheer), hore (Mheer) Duif, mannelijk. [ZND 39 (1942)] || Mannetjesduif. [SGV (1914)] III-3-2
mannelijke eend mannetje van de eend: mɛnǝkǝ van dǝ ēntj (Mheer), wenderik: vɛndǝrek (Mheer), weenderik (Mheer), wendǝrek (Mheer), woerd: wūrt (Mheer) [GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.]woerd, mannetjeseend [ZND 01 (1922)] I-12, III-4-1
mannelijke eend, woerd wenderik: winderik (Mheer) woerd: mannelijke eend. Hoe roept men eenden? [GV K (1935)] III-4-1
mannelijke gans haan: hān (Mheer), mannetjesgans: mɛnǝkǝnsgans (Mheer), wenderik: wē̜ndrek (Mheer) [A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
mannelijke geit bok: bok (Mheer), bǫq (Mheer) [N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
mannelijke kalkoen schroethaan: šrūthān (Mheer) [A 6, 3a; S 16; L 1, 113; R 14, 3; monogr.] I-12