22739 |
marmeren beeld |
beeld:
marbele beeld (Q196p Mheer),
ə marmere beeld (Q196p Mheer),
(in Oud-Mheers!).
ə marbele beeld (Q196p Mheer)
|
Een marmeren beeld. [ZND 21 (1936)] || Marmeren beeld. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
21850 |
mars (wbd) |
bot:
bot (Q196p Mheer)
|
de mand die een kramer op zijn rug heeft [mars, hot, holfrits] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24350 |
marter |
marber:
marber (Q196p Mheer)
|
marter [SGV (1914)]
III-4-2
|
22440 |
masker |
bakkes:
bakkes (Q196p Mheer),
mommebakkes:
mommebakkes (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer,
Q196p Mheer)
|
Een masker (dat op vastenavond gedragen wordt). [ZND 31 (1939)] || Een min of meer naar de vorm van het gezicht gemaakte bedekking die dient om dit onherkenbaar te maken of er een bepaalde gedaante aan te geven [mombakkes, mommegezicht, bambakkes, masker]. [N 88 (1982)] || masker [SGV (1914)]
III-3-2
|
33044 |
mathaak |
pik:
pek (Q196p Mheer),
zichtehaak:
zēi̯tǝhǭk (Q196p Mheer)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|
19393 |
matras |
matras:
matras (Q196p Mheer)
|
Het algemene woord voor een met stro, paardehaar, kapok, veren enz. stijf gevulde beddezak die dient als onderbed (matras, bed) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18414 |
matrozenpakje |
matrozenpakje:
gewoon spellingsysteem
matroëze-pekske (Q196p Mheer)
|
matrozenpakje (soort jongenskostuum) [N 26 (1964)]
III-1-3
|
22491 |
matsen |
zat houden:
zat houwe (Q196p Mheer)
|
In het voordeel van een ander spelen, met een andere speler samenspelen [materen, opeenspelen, opspannen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19825 |
mattenklopper |
mattenklopper:
matəkløpər (Q196p Mheer)
|
mattenklopper [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20909 |
mayonaise |
mayonaise:
màjònéés (Q196p Mheer)
|
mayonaise [RND]
III-2-3
|