21292 |
ruzie |
ruzing:
ruzing (Q196p Mheer)
|
een luidruchtige woordenstrijd, onenigheid die door praten of schreeuwen tot uitdrukking komt [ruzie, ravelleke, poepelderij, kadij, twist, ruzing, kerwel, actie, piekenpoek] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21291 |
ruzie maken |
taggen:
(van t Oud-Duits).
taGGe (Q196p Mheer)
|
ruzie maken [kakelen, puken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21081 |
sabbelen |
knauwelen:
knowwele (Q196p Mheer)
|
sabbelen, bijv. op een grassprietje [sebbele, zabbere, zeewere] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
21105 |
salie |
doofnetel:
doofnietel (Q196p Mheer)
|
Hoe noemt men bij u de afgebeelde plant? Het is een heesterachtige plant van ca. 60 cm hoog met tamelijk lange, wat kreukelige bladeren met gekartelde randen. Zij staan tegenover elkaar en zijn grijsgroen van kleur. De bloempjes zijn blauw-wit (soms ook r [DC 49 (1974)]
III-2-3
|
24746 |
salomonszegel |
salomonszegel:
WLD
Salomonszegel (Q196p Mheer)
|
Salomonszegel (polygonatum officinalis). Een 20 tot 50 cm grote plant met een dikke, witte wortelstok; de bladeren zijn verspreid, langwerpig ovaal; de bloemen groeien in trosjes van 1 of 2 bij elkaar, zelden meer, gesteeld, smal klokvormig, wit met groen [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21571 |
salueren |
salueren (<fr.):
de soldaote moote saluweeren (Q196p Mheer)
|
De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
21332 |
samenspannen |
een zeil trekken:
ee(n) zeel trekke (Q196p Mheer),
houden:
met eeme hauwe (Q196p Mheer)
|
heulen (met iemand) [SGV (1914)] || samenspannen met iemand [heulen, houden] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18294 |
sandaal |
sandaal:
sandaal (Q196p Mheer)
|
sandaal [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24682 |
sap in planten |
sap:
WLD
saap (Q196p Mheer)
|
Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33584 |
sap van een vrucht |
sap:
WLD
saap (Q196p Mheer)
|
Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
I-7
|