19411 |
schroeien |
schroeien:
šrui̯ə (Q196p Mheer),
snerken:
sjnirke (Q196p Mheer),
sneerken (Q196p Mheer),
versnerken:
ver-sjnirke (Q196p Mheer)
|
Aan de oppervlakte verbranden (blesteren, verbranden, schroeien, zengen, schroken, schoepen) [N 79 (1979)] || schroeien [SGV (1914)] || schroeien (zengen) [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
20489 |
schrokken |
schrokken:
schroeke (Q196p Mheer)
|
schrokken [SGV (1914)]
III-2-3
|
24374 |
schub |
schub:
WLD
sjub (Q196p Mheer)
|
Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18844 |
schuchter |
beschaamd:
besjèèmd (Q196p Mheer),
bleu:
blöö (Q196p Mheer),
ook materiaal znd 21, 36
bluu (Q196p Mheer)
|
bang om de aandacht te trekken of zich te vertonen [blode, bedeesd, beschaamd, schuchter] [N 85 (1981)] || bloode [SGV (1914)] || schuchter (bloode) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19565 |
schuier |
borstel:
burštəl (Q196p Mheer)
|
stofborstel om stof uit kleren, stoelbekleding, gordijnen, enz. te verwijderen [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19501 |
schuifgrendel |
vergel:
vèrregel (Q196p Mheer)
|
schuifgrendel [N 07 (1961)]
III-2-1
|
24992 |
schuimen |
schuimen:
sjuume (Q196p Mheer)
|
schuim opwerpen, dragen of geven [bedomen, schuimen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19555 |
schuimspaan |
schuimlepel:
schuumlèpel (Q196p Mheer),
schuimslepel:
shuumslèpel (Q196p Mheer)
|
schuimspaan [SGV (1914)]
III-2-1
|
21369 |
schuldig (zijn) |
schuldig (zijn):
schöldig (Q196p Mheer),
sjuldig (Q196p Mheer)
|
schuld hebbend aan een overtreding of misdrijf [schuldig, plichtig] [N 90 (1982)] || schuldig [SGV (1914)]
III-3-1
|
18102 |
schurft |
krets:
krets (Q196p Mheer),
rui:
roew (Q196p Mheer),
schurft:
schörf (Q196p Mheer),
šørf (Q196p Mheer)
|
Een zeer hardnekkige, heftig jeukende huidaandoening, die kan leiden tot sterke vermagering en zelfs tot totale uitputting van de aangetaste dieren. Schurft wordt veroorzaakt door verschillende soorten mijten, voor ieder dier weer verschillend. Zie ook het lemma ''schurft'' in wbd I.3, blz. 479-481. [N 3A, 89; N 52, 13; A 48A, 26; monogr.] || huidziekte, Jeukende ~ veroorzaakt door de schurftmijt; schurft (zeer, rap, krets, rui). [N 84 (1981)] || schurft [SGV (1914)]
I-11, III-1-2
|