id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33981 | singel | buikriem: buikriem (Mheer) | Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.] I-10 |
19420 | sintel | krei: krĕije (Mheer), krèj (Mheer) | Geheel of halfuitgebrand samengesmolten stuk steenkool (sintel, singel, slak) [N 79 (1979)] || Hoe heten de aaneengeklonterde stukken as die in de kachel overblijven ? [ZND 42 (1943)] III-2-1 |
19065 | sip (kijken) | suf kijken: suf kieke (Mheer) | sip kijken [SGV (1914)] III-1-4 |
25047 | sissen | kissen: kīēsje (Mheer) | een scherp geluid voortbrengen door lucht of damp met kracht uit een nauwe opening te doen stromen [sissen, tissen] [N 91 (1982)] III-4-4 |
33587 | sjalot | sjarlot: sjerlot (Mheer), WLD sjerlòt (Mheer) | [DC 13 (1945)]Een sjalot, een soort van kleine ui (sjalot, sjarlot, schaloeneke). [N 82 (1981)] I-7 |
21143 | sjees | sjees (<fr.): sjees (Mheer) | een licht, hoog tweewielig rijtuig met een kap [sjees] [N 90 (1982)] III-3-1 |
22477 | sjoelen | sjoelen: sjoele (Mheer) | Het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
17870 | slaan | houwen: bont ɛn blāuw gəhōuwə (Mheer), how dich um g`n oere (Mheer), howwə (Mheer), slaan: schlaon (Mheer), shloa (Mheer) | bont en blauw geslagen [RND] || ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] III-1-2 |
17744 | slaap | slaap: sjlaop (Mheer) | Slaap: de behoefte aan volkomen rust van de zintuigen en het bewust zijn (slaap, vaak). [N 84 (1981)] III-1-2 |
24818 | slaapbol | kolbloem: kol-blom (Mheer) | Papaver somniferum L. [DC 48 (1973)] III-4-3 |