18027 |
snotteren |
snotteren:
sjnottere (Q196p Mheer)
|
Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21858 |
snuisterij |
prulletje:
prulke (Q196p Mheer)
|
een klein sieraad, een aardig prulletje van geringe waarde [snuisterij, snuiselderij] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17590 |
snuit |
snoet:
schnoet (Q196p Mheer),
snoets:
WLD
sjnoets (Q196p Mheer),
snuit:
schnoet (Q196p Mheer)
|
Hoe noemt u het vooruitstekende deel van het aangezicht van dieren (snuit, snoefel) [N 83 (1981)] || Snuit [SGV (1914)]
III-1-1, III-4-2
|
17841 |
snurken |
snurken:
sjnörke (Q196p Mheer)
|
snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19736 |
soda |
soda:
sōdā (Q196p Mheer)
|
de witte stof, die door kruideniers en drogisten wordt verkocht in poedervorm en die gebruikt wordt om de was uit te koken, om hard water zacht te maken en in een bad waarvan men b.v. een zwerende vinger onderdompelt? (soda) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20664 |
soep |
soep:
sōēp (Q196p Mheer),
sop:
sop (Q196p Mheer)
|
soep [SGV (1914)]
III-2-3
|
20882 |
soepkip |
in water gekookte hoen:
i water gekokde hoön (Q196p Mheer)
|
kip in water gekookt [N 37 (1971)]
III-2-3
|
18196 |
sok |
sok:
ich loop ummertoew op zukke es ich heem bi. M⁄n vrow sjtrikt ikkere kier wer nuuj veut droa. (Q196p Mheer),
zuk (Q196p Mheer),
zök (Q196p Mheer)
|
Hoe noemt men de sok (de halflange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] || sok, korte herenkous [zok, vlink, vlik, ene zök] [N 24 (1964)] || Sokken. Ik loop altijd op mijn sokken als ik thuis ben. Mijn vrouw breit er telkens weer nieuwe voeten aan. [DC 39 (1965)]
III-1-3
|
21287 |
soldaat |
soldaat:
səldo.ət (Q196p Mheer)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|
21289 |
soldaten |
soldaten:
de soldaote moote saluweeren (Q196p Mheer),
səldo.tə (Q196p Mheer),
Opm. is huidige benaming.
soldaote (Q196p Mheer),
volk:
Opm. is oude benaming.
volk (Q196p Mheer)
|
algemene naam voor soldaten [volk, soldatenvolk, soldaterij] [N 90 (1982)] || De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)] || soldaten [RND]
III-3-1
|