17719 |
sperma |
natuur:
natuur (Q196p Mheer)
|
Sperma: het mannelijk zaad (foeter, natuur, sperma). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24247 |
sperwer |
duivenstoter:
doeve-sjtŭŭter (Q196p Mheer),
sperwer:
sjperwer (Q196p Mheer),
sjpèrrewer (Q196p Mheer)
|
sperwer [DC 42b (1967)] || sperwer / havik (35 / 55 vrij ronde vleugels en lage staart; gestreepte onderkant, gele ogen; komen onverwachts laag aanvliegen en grijpen dan de verraste prooi; de kleine soort vaak op trek; s winters ook in stad en dorp; de grote broedt zeldzaam in g [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19804 |
spiegel |
spiegel:
schpeegel (Q196p Mheer),
shpiegel (Q196p Mheer)
|
spiegel [SGV (1914)]
III-2-1
|
22401 |
spiertje trekken |
spiertje trekken:
sjpierke trekke (Q196p Mheer)
|
Loten met gras of lucifers (bijv. wie de langste trekt) [spiertje trekken, getuigen, tuigen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21373 |
spijbelen |
langs de school pritsen:
’t hat zich langs de sjoël geprietsjt (Q196p Mheer),
plenken:
plenke (Q196p Mheer)
|
spijbelen [SGV (1914)] || wegblijven van school: Hoe noemt men heimelijk, zonder medeweten van de ouders, ---? [DC 24 (1953)]
III-3-1
|
18202 |
spijkerbroek |
jeans:
jeans ! (Q196p Mheer)
|
Spijkerbroek (jeans). Hoe noemt de dialectsprekende jeugd in de plaats waarvoor u het dialekt optekent dit? [DC 58 (1983)]
III-1-3
|
33133 |
spikken |
spikken:
špikǝ (Q196p Mheer)
|
Onder spikken (of het enkelvoud: spik) verstaat men doorgaans een verbijzondering van het begrip "graanafval", namelijk het (onvolgroeide) graan met het kaf er nog omheen, dat dus niet heeft losgelaten bij het dorsen. Deze spikken worden dan als varkensvoer gekookt. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 35d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
24379 |
spin |
spin:
schpin (Q196p Mheer),
shpin (Q196p Mheer),
špɛn (Q196p Mheer),
gewoon spellingsysteem
sjpin (Q196p Mheer)
|
spin [RND], [SGV (1914)] || spin [spinnekop, spinnenbijter, vrijer] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20121 |
spinnen |
spinnen:
špenǝ (Q196p Mheer),
špęnǝ (Q196p Mheer)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.]
II-7
|
24381 |
spinnenweb |
spinnengeweb:
gewoon spellingsysteem
sjpinnegewip (Q196p Mheer),
spinnenweb:
špɛnəwɛp (Q196p Mheer)
|
spinnenweb [RND] || spinneweb [spinnegeweef, -gewep, -kop] [N 26 (1964)]
III-4-2
|