17986 |
bleek |
bleek:
bleik (Q196p Mheer),
blèk (Q196p Mheer),
hee es zoe: bleìk (Q196p Mheer),
ə zīēt blèèk ōēt (Q196p Mheer)
|
bleek [SGV (1914)] || bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)] || hij is zo bleek [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
17987 |
bleek, flets zien |
bleek uitzien:
ə zīēt blèèk ōēt (Q196p Mheer),
slecht uitzien:
hee zie:t slèjt oet (Q196p Mheer)
|
bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)] || hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
29824 |
bleke steen |
bleke brik:
blęjkǝ brek (Q196p Mheer)
|
Metselsteen die onvoldoende doorbakken is. [N 98, 165; S 37; monogr.; N 30 add.]
II-8
|
19344 |
blij |
blij:
blie (Q196p Mheer)
|
blij [SGV (1914)]
III-1-4
|
24978 |
blijven hangen, blijven plakken |
plakken:
plakke (Q196p Mheer),
pleisteren:
plostere (Q196p Mheer)
|
ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blieve (Q196p Mheer),
blīēve (Q196p Mheer),
wachten:
waajte (Q196p Mheer)
|
blijven [DC 37 (1964)] || ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25111 |
bliksem, bliksemflits |
bliksem:
bliksem (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer,
Q196p Mheer)
|
bliksem [SGV (1914)] || bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)] || bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19371 |
bliksemafleider |
bliksemafleider:
bliksemaaflejjer (Q196p Mheer)
|
Inrichting om de bliksem af te leiden en onschadelijk te maken; gewoonlijk een van het dak tot in de grond lopende metalen staaf (bliksemafleider, donderroede, donderkruit, donderspil) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
25113 |
bliksemen |
bliksemen:
et bleeksemt (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer),
het bliksemt (Q196p Mheer),
⁄t bliksemt (Q196p Mheer)
|
bliksemen [ZND 21 (1936)] || bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)] || het bliksemt [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
22353 |
blindemannetje spelen |
blindemannetje:
blinnemenneke (Q196p Mheer)
|
Het spel waarbij één van de spelers die de anderen moet vangen geblinddoekt is [kakkemommen, blindemannetje, blindekoe, blindekoekoek]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|