33615 |
tuinman, boomkweker |
boomkweker:
JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.
bomkwekər (Q196p Mheer)
|
[RND 08]
I-7
|
30188 |
tuinmuur |
gevak:
gǝvāk (Q196p Mheer),
rijmuur:
ręjmūr (Q196p Mheer),
rījmūr (Q196p Mheer),
wand:
want (Q196p Mheer)
|
Uit horizontale en verticale balken samengestelde wand die is opgevuld met vlechtwerk en vervolgens is afgesmeerd met leemspecie. In plaats van vlechtwerk kunnen ook bakstenen worden gebruikt. [S 42; N 4A, 53f; N F, 56b; N 31, 45a; monogr.; N 4A, 52f; N 4A, 52d]
II-9
|
18710 |
tuinwant |
tuinhaas:
tuunhöösje (Q196p Mheer)
|
wanten, dikke, vaak leren ~, om in doornheggen te werken [tuunen, tuinheisje, döörheusje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20116 |
turfmolm |
molm:
molm (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer)
|
[SGV (1914)]Afval van turf, losse rommel, boomaarde. In dit lemma zijn de opgaven van de enquête S samengevoegd met de opgaven van de enquêtevraag I, 32. Men moet wel beseffen dat hierdoor verschillende soorten molm aangeduid kunnen worden. Maar in beide enquêtes werd duidelijk gevraagd naar de "turfmolm"; vandaar dat beide vragen hier verwerkt zijn. [I, 32; S 24]
I-7, II-4
|
34204 |
tussenklauwontsteking |
slak:
šlɛk (Q196p Mheer)
|
Door het binnendringen van scherpe voorwerpen zoals spijkers, stenen of strohalmen tussen de klauwen van een koe kunnen kleine wondjes ontstaan. Door infectie kan een pijnlijke zwelling ontstaan, waardoor de klauwen van elkaar kunnen worden gewrongen. Tussenklauwontsteking is vaak een naziekte van mond- en klauwzeer. Zie ook het lemma ''tussenklauwontsteking'' in wbd I.3, blz. 482-483. [N 3A, 81; N 52, 10; A 48A, 14]
I-11
|
21491 |
tussenpersoon |
maquignon (fr.):
makkeljong (Q196p Mheer)
|
een tussenpersoon in de handel (van producent naar winkelier) [makkeljon] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20427 |
tweeling |
tweeling:
twie:leeng (Q196p Mheer)
|
tweeling [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
24495 |
twijg, jonge tak |
goets:
buigzame twijg
goetsj (Q196p Mheer),
vits:
WLD
wiets (Q196p Mheer)
|
Een twijg, een jonge tak (bent, twijg, wis, sprik, tak, teen). [N 82 (1981)] || twijgje
III-4-3
|
33597 |
ui, ajuin |
un:
un (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer)
|
[DC 13 (1945)]een ajuin [ZND 43 (1943)]
I-7
|
33788 |
uier |
uier:
yi̯ǝr (Q196p Mheer),
ȳi̯ǝr (Q196p Mheer)
|
De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11
|