17747 |
voorhoofd |
voorhoofd:
veurhö:jt (Q196p Mheer),
voorkop:
de aore va ziene veurkop (Q196p Mheer),
veurkop (Q196p Mheer)
|
de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || Een groot voorhoofd. [ZND 08 (1925)] || voorhoofd [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18889 |
voornemen |
plan:
⁄nne plaan (Q196p Mheer)
|
wat men zich voorgenomen heeft, een plan [opzet, voornemen, plan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19007 |
voornemens zijn |
voornemens zijn:
veurneëmes (Q196p Mheer)
|
van plan zijn, het voornemen hebben [getijd zijn/hebben, betijd hebben, vörgers zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17852 |
vooroverduikelen |
de krollebol slaan:
der krollebòl sloo: (Q196p Mheer),
duikelen:
dūūkele (Q196p Mheer),
vallen:
valle (Q196p Mheer)
|
duikelen, voorover vallen [stulpe, stölpe] [N 10 (1961)] || hij kan over zijn hoofd tuimelen (buitelen), een tuimeling maken [ZND 08 (1925)] || tuimelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
21855 |
voorraad |
voorraad:
veurraod (Q196p Mheer)
|
de hoeveelheid goederen die in een winkel aanwezig is om te verkopen [voorraad, reserve, mörske] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18278 |
voorschoot, schort (alg.) |
scholk:
scholk (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer),
sjŏlk (Q196p Mheer)
|
Hoe noemt men het katoenen, wollen of zijden kledingstuk, dat de vrouw bij het werk draagt om haar kleren tegen vuil worden te beschermen en dat of de gehele voorzijde van het lichaam, of hoofdzakelijk de rok bedekt ? [DC 15 (1947)] || voorschoot [SGV (1914)], [ZND 08 (1925)]
III-1-3
|
33353 |
voorstal, voedergang |
voerij:
vrii̯ (Q196p Mheer)
|
Het voorste gedeelte van de stal, gelegen tussen de (brand)muur van het woongedeelte en de voedergoot van de koeien. In een enkele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar het woongedeelte gekeerd staan, is het tevens de voedergang. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de staart naar elkaar toe staan, is de voorstal meestal de wat bredere voedergang langs de voorste rij koeien. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar elkaar toe staan, bevindt de voorstal zich opzij van de dubbele koeienstand. In een dubbele langsstal, waarin twee rijen koeien in de lengterichting van de stal staan, is het de vrije ruimte tussen het woonhuis en de dubbele koeienstandplaats. In de voorstal wordt het voer klaar gemaakt, wordt voer voor direct gebruik bewaard en bevinden zich toestellen en machines, zoals bietensnijmachine en veevoederkookketel. De voorstal is soms een tussen stal en keuken gelegen, apart vertrek geworden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 8. [N 5A, 34a, 40a, 46a en 48a; N 4, 72 en 77; S 50; monogr.]
I-6
|
33355 |
voorstaldeur |
mestheemdeur:
mestimdø̄r (Q196p Mheer)
|
De deur van de voorstal, de gebruikelijke toegang voor personen tot de stal, waardoor tevens het groenvoer naar binnen wordt gebracht. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen (koestaldeur), (staldeur) en (stalpoort) het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3). [N 5A, 34b en 53b; add. uit N 5A, 53c]
I-6
|
23333 |
voorteken |
voorteken:
veurteike (Q196p Mheer)
|
voorteeken [SGV (1914)]
III-3-3
|
34015 |
vooruit |
voort:
vurt (Q196p Mheer),
vōrt (Q196p Mheer)
|
Voermansroep om het paard vooruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95f en 96; L 1 a-m; L B 2, 253; L 26, 2; L 36, 81a; S 41; monogr.]
I-10
|