18201 |
zich verkleden |
anders aandoen:
aandersj aandōē (Q196p Mheer),
omkleden:
um-klejje (Q196p Mheer)
|
Hoe zegt men in uw dialekt zich verkleden, andere kleren aandoen, om b.v. in de tuin te gaan werken? Ik moet me even... [DC 58 (1983)]
III-1-3
|
18819 |
zich vervelen |
vervelen:
vervèèle (Q196p Mheer)
|
niet weten wat te doen en daardoor onaangenaam gestemd zijn [moe worden, ruiteren, zich vervelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18842 |
zich verwonderen |
oploeren:
oploore (Q196p Mheer)
|
vreemd toekijken [verwonderen, wonder geven, bewonderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18219 |
zich warm aankleden |
inpakken:
ee-pakke (Q196p Mheer)
|
zich warm aankleden [doffelen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
33038 |
zicht |
zicht:
zēi̯t (Q196p Mheer)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
krank (du.):
kraank (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer),
krank (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer)
|
ziek [SGV (1914)], [ZND 08 (1925)] || ziek: Daar loopt nu die man, die zn dochter (of: wiens dochter) ziek is geweest [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
17977 |
ziekelijk |
krankelijk:
krèènkelik (Q196p Mheer)
|
Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, ongans, lelijk, zuchtig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18155 |
ziekenhuis |
hospitaal:
hospetaal (Q196p Mheer)
|
Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (hospitaal, gasthuis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
krankte:
die krenkde veëngt (Q196p Mheer),
krenkde (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer),
krènkde (Q196p Mheer)
|
die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)] || ziekte [SGV (1914)], [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
23338 |
ziel |
ziel:
zääl (Q196p Mheer)
|
ziel [SGV (1914)]
III-3-3
|