19719 |
zolder |
zolder:
zoͅldər (Q196p Mheer),
zøͅldər (Q196p Mheer)
|
zolder [SGV (1914)]
III-2-1
|
33442 |
zoldergat, opening in de koestalzolder |
hooilok:
[hooi]lo̜u̯k (Q196p Mheer)
|
In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c]
I-6
|
19491 |
zolderkamer |
bovenkamer:
bōͅvəkāmər (Q196p Mheer)
|
bovenverdieping [SGV (1914)]
III-2-1
|
26149 |
zomen |
boorden:
bø̜rdǝ (Q196p Mheer),
zomen:
zø̜̄ǝmǝ (Q196p Mheer),
zø̜jmǝ (Q196p Mheer)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
18636 |
zomerkapmanteltje |
pelerine (<fr.):
pellerien (Q196p Mheer)
|
kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18675 |
zomerkleren |
zomerkleren:
zomerkléjer (Q196p Mheer)
|
zomerkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22699 |
zondag voor aswoensdag |
nonnenvastavond:
nonnevastaovent (Q196p Mheer),
papenvastavond:
paapen ø-vastaoventŋ (Q196p Mheer)
|
Zondag voor Aswoensdag.
III-3-2
|
18670 |
zondagse kleren |
zondagse kleren:
zoondisse kléjer (Q196p Mheer)
|
zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23339 |
zonde |
zonde:
zun (Q196p Mheer)
|
zonde [SGV (1914)]
III-3-3
|
23340 |
zonden |
zonden:
zun (Q196p Mheer)
|
zonden (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|