32206 |
zulaks, zwilaks |
zwilaks:
žwelaks (Q196p Mheer)
|
De lange, houweelvormige beitel, aan beide uiteinden geslepen en met een handgreep in het midden, die wordt gebruikt voor het uitsteken van spaakgaten in de naaf. Zie ook afb. 184. [N G, 29; monogr.]
II-12
|
18032 |
zure oprisping |
zuur:
t zoer hubbe (Q196p Mheer),
t zōēr brint mich (Q196p Mheer),
Ich hub t zoer branne"(opstotend zuur)
zoer (Q196p Mheer)
|
Hoe noemt u het zure deel van het maagsap, dat wel eens naar boven komt? [DC 47 (1972)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
20336 |
zuster |
zuster:
zeuster (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer),
zuster (Q196p Mheer),
zuuster (Q196p Mheer),
zöster (Q196p Mheer),
zùster (Q196p Mheer),
zustertje:
zeusteke (Q196p Mheer)
|
zuster [ZND 04 (1924)] || zuster [haar] [SGV (1914)] || zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
18033 |
zuur oprispen |
branden, het zuur brandt mij:
t zōēr brint mich (Q196p Mheer),
het zuur hebben:
t zoer hubbe (Q196p Mheer)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
24730 |
zuurbes |
berberis:
WLD
berberis (Q196p Mheer)
|
Zuurbes: gedoornde struik, 1-2 m hoog; geelgrauwe takken, heeft gele kogelvormige bloemen in tot 4 cm lange trossen; scharlakenrode bessen, langwerpig en 8-13 mm lang die ook s winters nog aan de struik staan (berberissen, barbarinneke, versilts, kweedoo [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25555 |
zuurdeeg maken |
desemen:
dęsǝmǝ (Q196p Mheer)
|
Een restant van het deeg een poos laten "rijpen", totdat het zuurdeeg is geworden en het aldus verkregen zuurdeeg gebruiksklaar maken. [N 29, 23b; S 6; monogr.]
II-1
|
20679 |
zuurkool |
zuurmoes:
zoermoos (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer,
Q196p Mheer,
Q196p Mheer)
|
zuurkool [SGV (1914)], [ZND 08 (1925)]
III-2-3
|
17883 |
zwaaien |
zwaaien:
schwaje (Q196p Mheer)
|
zwaaien [SGV (1914)]
III-1-2
|
21407 |
zwaard |
zwaard:
schwêrd (Q196p Mheer)
|
zwaard (wapen) [SGV (1914)]
III-3-1
|
19459 |
zwabber |
dweil:
dwul (Q196p Mheer),
zwabber:
šwabər (Q196p Mheer)
|
Dweil aan een steel gebonden (zwabber, dweil, aftrekker) [N 79 (1979)] || zwabber (scheepsdweil) [SGV (1914)]
III-2-1
|