e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mheer

Overzicht

Gevonden: 4071

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aardappelloof loof: lǫuf (Mheer) De bladeren van de aardappelplant. Ze worden na de oogst bijeengeharkt en verbrand; zie het lemma Aardappelloof Verbranden. Het regelmatig bepalend deel aardappel-, als eerste element in samenstellingen, is hier weggelaten. Bij het woordtype stro geeft de zegsman van L 386 op: "als het droog is". [N 12, 6; JG 1a, 1b, 2c; L 1, a-m; L 30, 34a; S 22; monogr.] I-5
aardappels schillen schillen: eerpele sjulle (Mheer) aardappels schillen [DC 23 (1953)] III-2-3
aardappelschil schil: šø̜l (Mheer) Het velletje van de vrucht van de aardappel. [JG 1a, 1b; monogr.] I-5
aardappelstruik aardappel: [aardappel] (Mheer) Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.] I-5
aardbei aardbes: êrdbees (Mheer), erbel: errebel (Mheer), ērbəl (Mheer), ēͅrbəl (Mheer), irbél (Mheer), WLD  èèrbel (Mheer) [DC GV (1935) M] [ZND 19A (1936)]aardbei [SGV (1914)] || De bekende, fris smakende rode vrucht van de aardbeienplant (aadbissem, aardbeer, aardbees, jaarbees, aardbezie, freis). [N 82 (1981)] I-7
aarde, grond aarde: êrd (Mheer), drek: drek (m) (Mheer) aarde (grond) [SGV (1914)] III-4-4
aarden aarden: aarde (Mheer) zich op een andere plaats waar men zich gevestigd heeft, thuis gaan voelen [aarden, de aard krijgen] [N 85 (1981)] III-1-4
aarden pot aarden pot: ērdǝ pǫt (Mheer), ē̜rdǝ pǫt (Mheer), grüle: gryl (Mheer), stenen pot: stęŋǝ pǫt (Mheer) Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.] II-8
aardmannetje (kabouter) aardmannetje: êrdmenneke (Mheer) aardmannetje [SGV (1914)] III-3-3
aardrups, larve van de nachtvlinder rups: gewoon spellingsysteem  roepsj (Mheer) grauwe aardrups, larve van de nachtvlinder, die in de rusttoestand ligt opgerold in de vorm van de letter C [N 26 (1964)] III-4-2