33738 |
draadafrastering |
draad:
drǭt (Q196p Mheer)
|
Omheining of afrastering van palen verbonden door ijzerdraad, prikkeldraad of andere draad. [N M, 67; N 14, 62; A 25, 4f; L 19B, 6; JG 2c; monogr.]
I-8
|
33458 |
draaibare sluitbalk aan de bovenzijde van een poortvleugel |
knevel:
knɛvǝl (Q196p Mheer),
wervel:
vrǭgǝl (Q196p Mheer)
|
Een draaibare sluitbalk aan de bovenzijde van een poortvleugel. Het draaipunt is aan de binnenkant van één van de poortvleugels bevestigd, iets onder de bovenkant. De "staart" van de balk steekt zover naar beneden dat men er gemakkelijk bij kan. De balk is zo draaibaar dat hij achter beide poortvleugels komt en zo de poort afsluit. Als hij horizontaal gedraaid is, kan de poort geheel geopend worden. Met deze balk in geheel vertikale stand kan men ook slechts één poortvleugel afsluiten. Zie afbeelding 21. [N 4A, 47a; monogr.]
I-6
|
25882 |
draaiboom |
wip:
wep (Q196p Mheer)
|
Het apparaat dat men gebruikt om de ketel op te tillen en om hem en naar het vuur te draaien. Zie afb. 17. [N 57, 9]
II-2
|
17856 |
draaien |
draaien:
drieje (Q196p Mheer),
drīēje (Q196p Mheer),
keren:
kiere (Q196p Mheer),
kīēre (Q196p Mheer),
kêr (Q196p Mheer)
|
draaien [DC 02 (1932)] || Draaien: een andere richting aannemen, draaien (wenden, wenken, wengen, zwenken, keren). [N 84 (1981)] || keren [SGV (1914)]
III-1-2
|
34255 |
draaiende karnton |
draaivat:
drīi̯vāt (Q196p Mheer),
drīi̯ǝvāt (Q196p Mheer)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
33727 |
draaihek |
barrier:
barēr (Q196p Mheer)
|
Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.]
I-8
|
24950 |
draaikolk |
kolk:
kolk (Q196p Mheer),
konkel:
(s.m.).
kunkel (Q196p Mheer)
|
draaikolk || kolk, plaats in water waar een snel ronddraaiende stroom is die voorwerpen kan meeslepen en naar beneden trekken [willing, wieling, waal, wolf, draaipol] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24311 |
dracht, drachtig zijn |
vol:
WLD
vool (Q196p Mheer)
|
Hoe noemt u de dracht van honden, katten, konijnen etc. (kipsel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
33523 |
draden of randen van peulvruchten |
ringen/randen:
reng (Q196p Mheer)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
17806 |
dragen |
dragen:
drage (Q196p Mheer)
|
dragen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|