25127 |
dragen, gezegd van ijs |
dragen:
drage (Q196p Mheer)
|
dragen gezegd van ijs waarop men kan lopen [lijden, helen, houden] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21153 |
dreef |
dreef:
drif (Q196p Mheer),
laan:
laan (Q196p Mheer),
route (fr.):
van route (fr.)
roeit (Q196p Mheer),
vaart:
vaart (Q196p Mheer)
|
dreef [SGV (1914)] || een lange dreef [ZND 23 (1937)] || een weg aan met beide zijden een of meer rijen bomen (dreef, dreeft, laan,laning, lei) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18877 |
drenzen |
janken:
jaanke (Q196p Mheer),
jengelen:
jengele (Q196p Mheer),
zeuteren:
zuütere (Q196p Mheer)
|
drenzen: de kinderen drenzen de hele dag [DC 16 (1948)] || op een zeurderige toon huilen [drenzen, jengelen, janken, drammen, simmen] [N 85 (1981)] || op zeurderige toon huilen [knooiachtig, dremmerig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19387 |
dressoir |
dressoir:
dressoir (Q196p Mheer),
kast:
kaast (Q196p Mheer)
|
Kast zonder opbouw, voor zilver- of glaswerk (dressoir, lage kast, zilverkast) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24498 |
driekleurig viooltje |
grote viool:
gro:ëte vioe:l (Q196p Mheer),
pense (fr.):
WLD
pansee (Q196p Mheer)
|
Driekleurig viooltje (viola tricolor 5 tot 40 cm groot. De bladeren zijn eivormig-langwerpig, gekarteld, de steunblaadjes zijn ingesneden; de bloemen hebben 4 omhoog gerichte, meestal blauwpaarse kroonbladeren en 1 naar onder gericht, meestal geelwit kr [N 92 (1982)] || driekleurige viool [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
33662 |
dries |
dries:
drēš (Q196p Mheer)
|
In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.]
I-8
|
18866 |
driftig |
dik:
dik (Q196p Mheer),
driftig:
driftig (Q196p Mheer),
giftig:
giftig (Q196p Mheer),
kwaad:
kūt (Q196p Mheer)
|
driftig [SGV (1914)], [ZND 23 (1937)] || vervuld van plotselinge woede of ongeduld [duftig, koppig, kort aangezet, haastig, krikkel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17939 |
driftig lopen |
gangen:
genge (Q196p Mheer),
kretsen:
kretse (Q196p Mheer)
|
lopen: driftig lopen [op ne staog loope] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22655 |
drijftol |
drijfdop:
driefdop (Q196p Mheer),
kokkerel:
kokkerèèl (Q196p Mheer)
|
drijftol [SGV (1914)] || Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [tol] [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
24939 |
drijfzand |
drijfzand:
drīēfzaand (Q196p Mheer)
|
drijfzand, met water verzadigd zand dat rustig ligt maar waarin alles wegzakt wat er druk op uitoefent [drijf, drift, vloei, papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|