34247 |
afgeroomde melk |
afgedraaide melk:
āfxǝdrii̯dǝ melk (Q196p Mheer),
āfxǝdrɛi̯dǝ mɛlǝk (Q196p Mheer)
|
De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.]
I-11
|
18039 |
afhangend gezwel |
kwabbel:
kwabbel (Q196p Mheer)
|
gezwel, Een afhangend ~. [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17583 |
afhangend kuifje (bij kortgeknipt haar) |
pony:
nne poenie (Q196p Mheer)
|
haar, kortgeknipt ~ met alleen van voor een afhangend kuifje [ponnie, tuil] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21429 |
afkijken |
afkijken:
aafkieke (Q196p Mheer)
|
afschrijven; Bij een buurman of buurvrouw kijken? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
20473 |
afkomst |
afkomst:
aafkoms (Q196p Mheer),
komaf:
Note v.d. invuller: Bij adel spreekt men van "nne h؉ge komaaf".
komaaf (Q196p Mheer)
|
afkomst [N 87 (1981)] || afkomst, afstamming; bloedverwantschap in neerdalende lijn [komaf, tuk, afkomst] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
33050 |
afleggen |
afleggen:
āflęqǝ (Q196p Mheer)
|
De term "afleggen" is oorspronkelijk afkomstig van het graan maaien met de zeis: de gemaaide halmen vallen dan tegen de nog staande aan en moeten eerst "afgelegd" worden (door de "aflegger"), voordat de maaier een nieuwe baan kan aanzetten. De aflegger doet dit doorgaans met de handen, soms met een sikkel of een pikhaak, en "stuikt" daarbij een hoeveelheid halmen voor een schoof tegen de grond en bindt deze dan, provisorisch, af. De aflegger gebruikt daarbij vaak overmouwen om zich tegen de stekende halmen te beschermen. Later is de term overgenomen bij het maaien met de maaimachine; daar wordt ook "afgelegd", hetzij door de voerman zelf die met een pedaal een hoeveelheid halmen afzondert, hetzij eveneens door een aparte "aflegger". Dit "alleen achter de maaimachine" wordt uitdrukkelijk vermeld in L 164, 268 en L 320a. Vandaar is het verspreidingsgebied hier groter dan het gebruik van de graanzeis in de kaart "graan maaien met de zicht en de zeis". Bij het pikken vormt de zichter zelf de schoven, of de pikkelingen, door de zojuist afgesneden halmen "af te trekken", zie de toelichting bij het lemma ''aftrekken'' (4.2.5). [N 15, 15d en16h; N J, 3b; JG 1a, 1b, 1c; monogr.]
I-4
|
20437 |
afleggen van een dode |
afleggen:
aafleGGe (Q196p Mheer),
op schoof leggen:
znd 32, 20;
op sjaof lekke (Q196p Mheer)
|
een doode lijken (vooraleer hij gekist wordt) [ZND 32 (1939)] || een lijk reinigen en met het doodsgewaad bekleden, meestal tevens van het bed afnemen [afleggen, lijken, ontwaden] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17722 |
afloeren, bespieden |
afgapen:
aafgape (Q196p Mheer),
uitspioneren:
oetspioneere (Q196p Mheer)
|
iets bespieden [ZND 32 (1939)] || kijken: afloeren [aafvinke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25337 |
afpassen met de voet, aftreden |
aftreden:
aaftrèèje (Q196p Mheer)
|
de lengte bepalen door stappen [aftreden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33733 |
afrastering van wei |
balie:
baj (Q196p Mheer)
|
Kunstmatige omheining, doorgaans een afrastering van met draad verbonden palen. [N 14, 62; S 11; Gwn 16, 11; A 25, 8; N 11, 8 add.; monogr.]
I-8
|