e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mheer

Overzicht

Gevonden: 4071

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
afgeroomde melk afgedraaide melk: āfxǝdrii̯dǝ melk (Mheer), āfxǝdrɛi̯dǝ mɛlǝk (Mheer) De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.] I-11
afhangend gezwel kwabbel: kwabbel (Mheer) gezwel, Een afhangend ~. [N 84 (1981)] III-1-2
afhangend kuifje (bij kortgeknipt haar) pony: nne poenie (Mheer) haar, kortgeknipt ~ met alleen van voor een afhangend kuifje [ponnie, tuil] [N 10 (1961)] III-1-1
afkijken afkijken: aafkieke (Mheer) afschrijven; Bij een buurman of buurvrouw kijken? [DC 48 (1973)] III-3-1
afkomst afkomst: aafkoms (Mheer), komaf: Note v.d. invuller: Bij adel spreekt men van "nne h؉ge komaaf".  komaaf (Mheer) afkomst [N 87 (1981)] || afkomst, afstamming; bloedverwantschap in neerdalende lijn [komaf, tuk, afkomst] [N 87 (1981)] III-2-2
afleggen afleggen: āflęqǝ (Mheer) De term "afleggen" is oorspronkelijk afkomstig van het graan maaien met de zeis: de gemaaide halmen vallen dan tegen de nog staande aan en moeten eerst "afgelegd" worden (door de "aflegger"), voordat de maaier een nieuwe baan kan aanzetten. De aflegger doet dit doorgaans met de handen, soms met een sikkel of een pikhaak, en "stuikt" daarbij een hoeveelheid halmen voor een schoof tegen de grond en bindt deze dan, provisorisch, af. De aflegger gebruikt daarbij vaak overmouwen om zich tegen de stekende halmen te beschermen. Later is de term overgenomen bij het maaien met de maaimachine; daar wordt ook "afgelegd", hetzij door de voerman zelf die met een pedaal een hoeveelheid halmen afzondert, hetzij eveneens door een aparte "aflegger". Dit "alleen achter de maaimachine" wordt uitdrukkelijk vermeld in L 164, 268 en L 320a. Vandaar is het verspreidingsgebied hier groter dan het gebruik van de graanzeis in de kaart "graan maaien met de zicht en de zeis". Bij het pikken vormt de zichter zelf de schoven, of de pikkelingen, door de zojuist afgesneden halmen "af te trekken", zie de toelichting bij het lemma ''aftrekken'' (4.2.5). [N 15, 15d en16h; N J, 3b; JG 1a, 1b, 1c; monogr.] I-4
afleggen van een dode afleggen: aafleGGe (Mheer), op schoof leggen: znd 32, 20;  op sjaof lekke (Mheer) een doode lijken (vooraleer hij gekist wordt) [ZND 32 (1939)] || een lijk reinigen en met het doodsgewaad bekleden, meestal tevens van het bed afnemen [afleggen, lijken, ontwaden] [N 87 (1981)] III-2-2
afloeren, bespieden afgapen: aafgape (Mheer), uitspioneren: oetspioneere (Mheer) iets bespieden [ZND 32 (1939)] || kijken: afloeren [aafvinke] [N 10 (1961)] III-1-1
afpassen met de voet, aftreden aftreden: aaftrèèje (Mheer) de lengte bepalen door stappen [aftreden] [N 91 (1982)] III-4-4
afrastering van wei balie: baj (Mheer) Kunstmatige omheining, doorgaans een afrastering van met draad verbonden palen. [N 14, 62; S 11; Gwn 16, 11; A 25, 8; N 11, 8 add.; monogr.] I-8