19872 |
afrikaantje |
afrikaantje:
afrikèènsjes (Q196p Mheer)
|
Afrikaantje (tagetes patula). De bladeren zijn samengesteld en tevens ovaal. De bloemkorfjes staan op zeer verdikte stelen. Het zijn lage plantjes, welke vaak gebruikt worden voor randen en mozaïek-perken. De bloemen zijn donkergeel, meest met bruin gekle [DC 54 (1979)]
III-2-1
|
34245 |
afromen |
aflaten:
āflǭtǝ (Q196p Mheer)
|
De room van de melk scheppen. Men kon de room van de melk scheiden door met een houten latje de room tegen te houden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden roomschotel wegvloeide. Een andere methode was de melk overgieten of aflaten in een andere kruik of emmer, terwijl men de aan de oppervlakte gevormde room tegenhield door blazen. Een modernere manier van scheiden van room en melk gebeurde met de melkmachine of centrifuge. [A 23, 3; Lu 1, 3; JG 1a, 1b, 1d; Vld.; monogr.]
I-11
|
25089 |
afscheuren, afritsen |
ritsen:
ritse (Q196p Mheer)
|
afscheuren [rippen, afritsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33313 |
aftrekken (met de hand) |
kruiden:
kruǝ (Q196p Mheer)
|
Het uit de grond trekken van konijnevoer, onkruid, e.d., zonder dat daarbij gereedschap wordt gebruikt. [N Q, 11c]
I-5
|
21383 |
aftroggelen |
afpersen:
aafpêrsche (Q196p Mheer),
aftroggelen:
aaftroekele (Q196p Mheer)
|
listig of met bedrog iets van iemand weten te krijgen [troggelen, aftroggelen, uitschillen, affoefelen, aftruifelen, aftisselen, afstrepen, affutselen, afzetten] [N 89 (1982)] || troggelen (af-) [SGV (1914)]
III-3-1
|
24848 |
afvallen van bladeren |
afvallen:
aaf.valle (bij bladeren) (Q196p Mheer),
uitruizelen:
ōēt-ruuzele (bij bloemen) (Q196p Mheer),
vallen:
valle (Q196p Mheer)
|
afvallen v. bladeren [ZND 32 (1939)] || afvallen van bladeren [DC 48 (1973)]
III-4-3
|
19701 |
afwas |
afwas:
āfwēͅš (Q196p Mheer)
|
het vaatwerk dat op een bepaald ogenblik afgewassen moet worden [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19429 |
afwasborstel |
afwasborstel:
aafwèèsj-bursjtel (Q196p Mheer)
|
Borstel waarmee potten en pannen gereinigd worden (borstel, schrobbertje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19580 |
afwassen |
afwassen:
āfwēͅšə (Q196p Mheer)
|
vaatwerk (borden, lepels, messen, pannen, enz.) met behulp van warm water of zeepsop schoonmaken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19529 |
afwasteil, afwasbak |
afwasbak:
aafwèèsjbak (Q196p Mheer)
|
afwasbak [N 07 (1961)]
III-2-1
|