e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mheer

Overzicht

Gevonden: 4071

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
afrikaantje afrikaantje: afrikèènsjes (Mheer) Afrikaantje (tagetes patula). De bladeren zijn samengesteld en tevens ovaal. De bloemkorfjes staan op zeer verdikte stelen. Het zijn lage plantjes, welke vaak gebruikt worden voor randen en mozaïek-perken. De bloemen zijn donkergeel, meest met bruin gekle [DC 54 (1979)] III-2-1
afromen aflaten: āflǭtǝ (Mheer) De room van de melk scheppen. Men kon de room van de melk scheiden door met een houten latje de room tegen te houden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden roomschotel wegvloeide. Een andere methode was de melk overgieten of aflaten in een andere kruik of emmer, terwijl men de aan de oppervlakte gevormde room tegenhield door blazen. Een modernere manier van scheiden van room en melk gebeurde met de melkmachine of centrifuge. [A 23, 3; Lu 1, 3; JG 1a, 1b, 1d; Vld.; monogr.] I-11
afscheuren, afritsen ritsen: ritse (Mheer) afscheuren [rippen, afritsen] [N 91 (1982)] III-4-4
aftrekken (met de hand) kruiden: kruǝ (Mheer) Het uit de grond trekken van konijnevoer, onkruid, e.d., zonder dat daarbij gereedschap wordt gebruikt. [N Q, 11c] I-5
aftroggelen afpersen: aafpêrsche (Mheer), aftroggelen: aaftroekele (Mheer) listig of met bedrog iets van iemand weten te krijgen [troggelen, aftroggelen, uitschillen, affoefelen, aftruifelen, aftisselen, afstrepen, affutselen, afzetten] [N 89 (1982)] || troggelen (af-) [SGV (1914)] III-3-1
afvallen van bladeren afvallen: aaf.valle (bij bladeren) (Mheer), uitruizelen: ōēt-ruuzele (bij bloemen) (Mheer), vallen: valle (Mheer) afvallen v. bladeren [ZND 32 (1939)] || afvallen van bladeren [DC 48 (1973)] III-4-3
afwas afwas: āfwēͅš (Mheer) het vaatwerk dat op een bepaald ogenblik afgewassen moet worden [DC 15 (1947)] III-2-1
afwasborstel afwasborstel: aafwèèsj-bursjtel (Mheer) Borstel waarmee potten en pannen gereinigd worden (borstel, schrobbertje) [N 79 (1979)] III-2-1
afwassen afwassen: āfwēͅšə (Mheer) vaatwerk (borden, lepels, messen, pannen, enz.) met behulp van warm water of zeepsop schoonmaken [DC 15 (1947)] III-2-1
afwasteil, afwasbak afwasbak: aafwèèsjbak (Mheer) afwasbak [N 07 (1961)] III-2-1