33064 |
garveband |
writsel:
vręžǝl (Q196p Mheer)
|
In dit lemma zijn de opgaven opgenomen voor het algemene woord voor band om de schoof. In de Nijmeegse vragenlijsten is niet naar de band in het algemeen, maar apart naar de onderste band (N 15, 22a) en naar de bovenste band (N 15, 22b) gevraagd; zie de volgende twee lemma''s. Uit de opgaven voor deze twee vragen zijn hier de woorden voor "band" bijeengezet, te zamen met het materiaal uit de andere bronnen. In de volgende lemma''s komen de specifieke benamingen voor de twee banden ter sprake. In bijna alle gevallen in Belgisch Limburg is ook het meervoud van het type band gegeven; het is dan ook toegevoegd in dit lemma. Bij type writsel werd voor Q 196 en 196a toegevoegd: wrong of knoop aan de band van een garve. In kaart 43 zijn de opgaven opgenomen die betrekking hebben op het aantal banden om de rogge (resp. koren-)schoof en om andere schoven. Het materiaal is aangevuld met dat van Goossens 1963, krt. 31. Zie afbeelding 7, a. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit N 15, 22a; A 23, 16; Lu 2, 34.2]
I-4
|
21315 |
gast |
gast:
gast (Q196p Mheer)
|
gast [SGV (1914)]
III-3-1
|
18206 |
gat in een kledingstuk |
lok:
ei look in eng hôs (Q196p Mheer),
looëk (Q196p Mheer)
|
een gat in een kous [ZND 23 (1937)] || gat in een kledingstuk, bijv. een kous [N 86 (1981)]
III-1-3
|
25001 |
gat, opening |
lok:
looak (Q196p Mheer),
gewoon spellingsysteem
ə loök (Q196p Mheer),
opening:
aopening (Q196p Mheer)
|
gat (znw enk) [N 26 (1964)] || opening [SGV (1914)]
III-4-4
|
25002 |
gat, opening (mv) |
gaten:
gate (Q196p Mheer),
loker:
looaker (Q196p Mheer),
gewoon spellingsysteem
twieje lokker (Q196p Mheer)
|
gaten (mv) [SGV (1914)] || gaten (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-4
|
21316 |
gauwdief |
gauwdief:
gauwdeef (Q196p Mheer),
schelm:
sjelm (Q196p Mheer)
|
een dief die op behendige, listige wijze te werk gaat [gauwdief, schelm] [N 90 (1982)] || gauwdief [SGV (1914)]
III-3-1
|
19446 |
gazon |
gazon:
gazon (Q196p Mheer)
|
Onderhouden grasveld (bleek, gazon, gruis) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
30204 |
gebint |
gebont(e):
gǝbǫnt (Q196p Mheer),
scheerwerk:
šīrwęrǝk (Q196p Mheer)
|
Het geheel van spantbenen, gordingen, kepers etc. waarop de dakbedekking rust. Zie ook afb. 49 en 71. [S 9; N 54, 149a; N 54, 149b; N 54, 151; monogr.; Vld.]
II-9
|
17623 |
gebit |
gebit:
gaaf gebit (Q196p Mheer),
gebit (Q196p Mheer)
|
Een gaaf gebit, het gebit van de oude man is nog heelemaal gaaf. [DC 14 (1946)] || gebit [N 10a (1961)]
III-1-1
|
18335 |
gebreide kous |
strikhoos:
sjtrik-haos (Q196p Mheer)
|
breikous [sjtrikhaos, strikkous] [N 24 (1964)]
III-1-3
|