e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L159a plaats=Middelaar

Overzicht

Gevonden: 2389
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koster koster: k^ö:stər (Middelaar) koster [RND] III-3-3
kotelet, ribstuk karbonade: kermenaoj (Middelaar) Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)] III-2-3
kotterboor kotterboor: kǫtǝrbōr (Middelaar) Boor waarmee men rondom een voorgeboord gat grotere gaten van verschillende middellijn kan boren. De kotterboor bestaat uit een boorijzer waarin een beweegbare beitel is aangebracht die met behulp van een spie kan worden vastgezet. Wanneer het penvormige uiteinde van de kotterboor in een voorgeboord gat wordt geplaatst, snijdt de beitel evenwijdig hieraan een ringvormig gat uit. In tegenstelling tot de penboor heeft de kotterboor slechts één snijkant. De kotterboor is alleen te gebruiken voor doorlopende gaten, de penboor kan ook gaten met een bodem erin maken. Zie ook afb. 114. [N 33, 147] II-11
koud, mistig en somber weer motlucht: mot lòcht (Middelaar), motterig (weer): motterig (Middelaar), mottig (weer): mottig (Middelaar), triestig (weer): triestig (Middelaar) mist [domp, mok, moek] [N 22 (1963)] || mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)] III-4-4
koudbeitel koudbeitel: kǫwt˱bęjtǝl (Middelaar) In het algemeen een beitel waarmee op koud ijzer wordt gewerkt. De koudbeitel is meestal zeskantig in doorsnee, soms ook rond of ovaal. Het werktuig wordt voor diverse werkzaamheden gebruikt zoals het weghakken van bramen en lasslakken, het doorhakken van bouten en het splijten van metaal. De koudbeitel is soms van een steel voorzien. Zie ook afb. 49. [N 33, 109; N 33, 112-113; N 64, 69b; monogr.] II-11
koude mist zure mot: zoere mot (Middelaar) gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)] III-4-4
koude noordenwind, bijs dunne wind: dunne wiend (Middelaar), schebbige wind: correct overgenomen.  schebbige wiend (Middelaar) koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)] III-4-4
kouter kouter: kǭltǝr (Middelaar) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kraag van een kraagmantel pelerine (<fr.): pellerien (Middelaar) kraag, zeer brede ~ van een kraagmantel (vero) [pellerien] [N 23 (1964)] III-1-3
kraaien, gezegd van de haan kraaien: krē̜i̯ǝ (Middelaar) [N 19, 49; Vld.; monogr.] I-12