23274 |
koster |
koster:
k^ö:stər (L159a Middelaar)
|
koster [RND]
III-3-3
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
kermenaoj (L159a Middelaar)
|
Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
31405 |
kotterboor |
kotterboor:
kǫtǝrbōr (L159a Middelaar)
|
Boor waarmee men rondom een voorgeboord gat grotere gaten van verschillende middellijn kan boren. De kotterboor bestaat uit een boorijzer waarin een beweegbare beitel is aangebracht die met behulp van een spie kan worden vastgezet. Wanneer het penvormige uiteinde van de kotterboor in een voorgeboord gat wordt geplaatst, snijdt de beitel evenwijdig hieraan een ringvormig gat uit. In tegenstelling tot de penboor heeft de kotterboor slechts één snijkant. De kotterboor is alleen te gebruiken voor doorlopende gaten, de penboor kan ook gaten met een bodem erin maken. Zie ook afb. 114. [N 33, 147]
II-11
|
25168 |
koud, mistig en somber weer |
motlucht:
mot lòcht (L159a Middelaar),
motterig (weer):
motterig (L159a Middelaar),
mottig (weer):
mottig (L159a Middelaar),
triestig (weer):
triestig (L159a Middelaar)
|
mist [domp, mok, moek] [N 22 (1963)] || mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
31309 |
koudbeitel |
koudbeitel:
kǫwt˱bęjtǝl (L159a Middelaar)
|
In het algemeen een beitel waarmee op koud ijzer wordt gewerkt. De koudbeitel is meestal zeskantig in doorsnee, soms ook rond of ovaal. Het werktuig wordt voor diverse werkzaamheden gebruikt zoals het weghakken van bramen en lasslakken, het doorhakken van bouten en het splijten van metaal. De koudbeitel is soms van een steel voorzien. Zie ook afb. 49. [N 33, 109; N 33, 112-113; N 64, 69b; monogr.]
II-11
|
25235 |
koude mist |
zure mot:
zoere mot (L159a Middelaar)
|
gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25109 |
koude noordenwind, bijs |
dunne wind:
dunne wiend (L159a Middelaar),
schebbige wind:
correct overgenomen.
schebbige wiend (L159a Middelaar)
|
koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19621 |
kouter |
kouter:
kǭltǝr (L159a Middelaar)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
18678 |
kraag van een kraagmantel |
pelerine (<fr.):
pellerien (L159a Middelaar)
|
kraag, zeer brede ~ van een kraagmantel (vero) [pellerien] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34491 |
kraaien, gezegd van de haan |
kraaien:
krē̜i̯ǝ (L159a Middelaar)
|
[N 19, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|