20707 |
krentenbrood |
krentenweg:
kreenteweg (L159a Middelaar)
|
Krentenbrood (krintemik, kramiek, beezenbrood, rezienemik, lippert, pruukesweg?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34465 |
krielkip |
krieletje:
krilǝkǝ (L159a Middelaar)
|
Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.]
I-12
|
17579 |
kroeshaar |
kroeshaar:
kroeshöör (L159a Middelaar)
|
kroeshaar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20120 |
krols |
rols:
raals (L159a Middelaar),
rāls (L159a Middelaar)
|
loops, geslachtsdriftig ve kat [N 19 (1963)], [N C (1962)]
III-2-1
|
31349 |
krompasser |
ronde passer:
rǫndǝ pɛsǝr (L159a Middelaar)
|
Passer met kromme benen waarmee de dikte van voorwerpen kan worden gemeten. Er bestaan twee uitvoeringen van de krompasser: één met veer en stelschroef en één met een scharnierpunt dat voldoende stroef is om de twee benen, na het uitzetten van de vereiste afmeting, in die stand vast te houden. De benen van de krompasser met stelschroef kunnen met een kartelmoer worden gefixeerd. Zie ook afb. 82. [N 33, 252c; N 64, 80b; N 66, 1b]
II-11
|
26454 |
kropgat |
steengat:
steengat (L159a Middelaar)
|
Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h]
II-3
|
22580 |
kruidwis |
kruidwis:
kruutwis (L159a Middelaar)
|
kruidwis [N 06 (1960)]
III-3-2
|
26082 |
kruien |
kruien:
krø̄i̯ǝ (L159a Middelaar)
|
Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13
|
20712 |
kruim |
kruim:
kruum (L159a Middelaar)
|
Het zachte binnenste van het brood (kruim?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17573 |
kruin |
kruin:
krùùn (L159a Middelaar)
|
kruin van het hoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|