25130 |
motregen, fijne regen |
motregen:
motregen (L159a Middelaar)
|
motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
knoeien:
knoeien (L159a Middelaar),
miezelen:
miezele (L159a Middelaar)
|
beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18714 |
mouw met kanten plooisel |
plooimouw:
ploimouw (L159a Middelaar)
|
mouw met kanten plooisel [lobmouw] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33066 |
muilband, bovenste band van de schoof |
kruisband:
krȳs[band] (L159a Middelaar)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
34223 |
muilkorf voor kalveren |
kalverkorfje:
kalvǝrkø̜rfkǝ (L159a Middelaar)
|
De muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten. [N 3A, 14e]
I-11
|
18308 |
muiltje |
slof:
sloffen (L159a Middelaar)
|
Muiltje. Thuis dragen veel mensen in plaats van schoenen pantoffels of muilen. De eerste hebben wel, de andere geen opstaande achterkant. Hoe noemt men die zonder achterkant? [DC 44 (1969)]
III-1-3
|
17663 |
muis van de hand |
muis:
muus (L159a Middelaar)
|
muis van de hand (het onderste, vlezige deel van de duim) [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33687 |
mulle grond |
mulle grond:
mølǝ grōnt (L159a Middelaar)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|
21642 |
muntgeld |
spanen:
spöön (L159a Middelaar)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: muntgeld, klinkend geld in het algemeen [geen bankbiljetten dus] [speeses?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18418 |
muts: algemeen |
knipmuts:
Witte muts van boerenvrouwen.
knipmøts (L159a Middelaar)
|
pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|