17657 |
pols |
pols:
pols (L159a Middelaar)
|
pols [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18292 |
polsmof |
polsmof:
polsmof (L159a Middelaar)
|
polsmof, kort gebreid kledingstuk ter verwarming van pols en hand [sjtoek, polsmof, handmufke, armmufke, molleke, moefke] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21536 |
ponder |
ponder:
punder (L159a Middelaar)
|
Weeginstrument met trekveerwerking. [N 18 (1962)]
III-3-1
|
31433 |
ponsbed |
kussen:
køsǝ (L159a Middelaar)
|
IJzeren of stalen onderlaag die dient als ondersteuning van het te ponsen plaatmateriaal. In het ponsbed zijn uithollingen aangebracht waarin de ponsnippel precies passend terecht komt. Zie ook afb. 134. [N 33, 346b]
II-11
|
31431 |
ponsmachine |
knipmachine:
knepmǝšin (L159a Middelaar),
ponsmachine:
põnsmǝšin (L159a Middelaar)
|
Door handkracht of door een elektromotor aangedreven machine om gaatjes te maken in plaatmateriaal. Bij het ponsen wordt een hardstalen ponsnippel met grote kracht door het te bewerken materiaal gedrukt waarbij een, meestal rond, plaatje wordt uitgesneden. Het plaatmateriaal rust daarbij op een metalen onderlaag, het ponsbed, waarin één of meer uithollingen zijn aangebracht die in doorsnee overeenkomen met die van de ponsnippel. Zie ook afb. 133. Het woordtype knipmachine (L 159a) is in dit lemma opgenomen omdat er ook gecombineerde pons- en knipmachines bestaan waarmee beide werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd. [N 33, 345]
II-11
|
31432 |
ponsnippel |
pons:
põns (L159a Middelaar)
|
Het onderdeel van de ponsmachine waarmee het gat in het plaatmateriaal wordt geponst. Het bestaat uit een hardstalen pen met een massieve schacht, die eindigt in een hol uiteinde waarvan de omtrek geslepen is. Zie ook afb. 134. [N 33, 346a; N 64, 72]
II-11
|
33172 |
pootgoed, pootaardappelen |
poter:
pø̜̄tǝr (L159a Middelaar)
|
Mooie aardappelen worden apart gehouden om in het volgend seizoen gepoot te worden, als pootaardappelen. Pootaardappelen mogen niet te groot en niet te klein zijnen er mogen veel ogen in zitten. Ze worden op een koele plaats, in de kelder, bewaard. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen voor aardappel, zie het lemma Aardappel. [N M, 15; JG 1a; L 40, 55; monogr.; add. uit N M, 22]
I-5
|
34174 |
pootjesblaas |
pootjesblaas:
pø̄tjǝsblǭs (L159a Middelaar)
|
De tweede blaas waarin de voorpoten van het kalf zitten. [N 3A, 52b]
I-11
|
21203 |
postbode |
post:
post (L159a Middelaar)
|
postbode [RND]
III-3-1
|
33171 |
poten |
poten:
pǭtǝ (L159a Middelaar),
zetten:
zętǝ (L159a Middelaar)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b]
I-5
|