18686 |
sjerp |
sjerp:
sjerp (L159a Middelaar)
|
sjerp, brede sierband met strik, gedragen om het middel of over een schouder [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17870 |
slaan |
slaan:
bont ɛn blòu gəslāgə (L159a Middelaar)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
25426 |
slachthout |
hanghout:
haŋkhǫlt (L159a Middelaar)
|
Het stuk hout waaraan het geslachte dier ter verdere verwerking wordt opgehangen. De semantische overeenkomst met "spanhout" is vrij groot, omdat het spanhout en het slachthout tegelijk de functie kunnen hebben het "dichtklappen" van het dier te voorkomen. Toch zijn beide begrippen in twee aparte lemmata verwerkt. Zie ook het lemma ''spanhout''. [N 28, 64; N 28, 66; N 5aII, 62b]
II-1
|
25343 |
slachtklaar |
vaardig:
vɛrex (L159a Middelaar)
|
Bij het lezen van dit lemma moet men beseffen dat het begrip "slachtklaar" door de respondenten verschillend opgevat kan zijn. De betekenis kan zijn "vet genoeg om geslacht te worden" of "gereed staande voor de slachter of het slachthuis". [N 3a, 78]
II-1
|
34049 |
slachtrijp |
vaardig:
vɛrex (L159a Middelaar)
|
Vet genoeg om geslacht te worden, gezegd van het mestkalf. [N 3A, 78]
I-11
|
34594 |
slaghout |
sluiting:
slyteŋ (L159a Middelaar)
|
Het losse houten, soms draaibare balkje onder de slagkar dat dient om de bak vast te zetten en te voorkomen dat hij onverwacht kipt. Dit balkje moet weggenomen of -gedraaid worden eer men de bak kan doen kippen. Er zijn verschillende soorten vergrendelingen: 1. een balkje dat onder de berries door wordt geschoven in twee krammen die onderaan in de draagbomen van de kar zijn bevestigd; 2. een balkje dat in het midden doorboord is en onderaan in het midden van een van de voorste scheien van de karbak vastgemaakt is. Het kan onder de bak gedraaid worden en vastgezet in de twee haken onderaan de draagbomen van de bak; 3. het balkje kan ook boven de berries en de draagbomen op de schoot van de kar aangebracht worden. [N 17, 20; N G, 56f]
I-13
|
34593 |
slagschei |
schei:
sxęi̯ (L159a Middelaar)
|
De verbindingsschei(en) waarop de neergeslagen bak van de slagkar rust. [N 17, 19; N G, 56d]
I-13
|
31561 |
slagstempel |
slagcijfer:
slaxsīfǝr (L159a Middelaar),
slagletter:
slaxlętǝr (L159a Middelaar)
|
Stalen staafje van ongeveer 10 cm lengte met aan de onderzijde een cijfer of letter. De slagstempel wordt gebruikt om opschriften of cijfers in metalen voorwerpen te slaan. [N 33, 268a-b]
II-11
|
20647 |
slappe koffie |
moelie:
moelie (L159a Middelaar),
schuddekul:
schöddekül (L159a Middelaar),
zeik van koffie:
zeik van koffie (L159a Middelaar)
|
Slappe koffie (lierie, loerie, zwadder, zwoelie, poelie, poelespaat, poelieprats, laarie, paalie, pèùjt, merriezèèjk?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
32573 |
slecht bemesten |
puinenboer:
pø̄i̯nǝn˱būr (L159a Middelaar)
|
Het gebruik van weinig of geen mest of van mest van slechte kwaliteit heeft tot gevolg dat de opbrengst gering is en de grond uiteindelijk uitgeput raakt. Een gevolg hiervan is weer dat het bedrijf er op achteruit gaat. Als redenen voor slechte bemesting kunnen genoemd worden: armoede, gierigheid of ondeskundigheid. [N 11, 26; N 11A, 31; JG 1b add.]
I-1
|