20692 |
gehakt |
met:
met (L159a Middelaar)
|
Fijngehakt vlees (bilber?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34425 |
geheel afgeschoren wolvacht |
roof:
rōf (L159a Middelaar)
|
De gehele vacht wol van het schaap, wanneer dit geschoren wordt. [N 38, 19; L 41, 37; monogr.]
I-12
|
17621 |
gehemelte |
raak:
raak (L159a Middelaar)
|
gehemelte [raak, geemel] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
17960 |
gehurkt zitten |
op zijn hukken zitten:
op zien huuke zitte (L159a Middelaar)
|
hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
27539 |
geit |
geit:
gęi̯t (L159a Middelaar)
|
Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.]
I-12
|
20690 |
gekookte hersens |
gekookte hersens:
gekokte herses (L159a Middelaar)
|
Gekookte hersens (frikkedellen, sepieten?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17580 |
gekruld haar |
krulhaar:
krûlhöör (L159a Middelaar)
|
gekruld haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
cent:
sèèns (L159a Middelaar),
geld:
gɛlt (L159a Middelaar),
xɛlt (L159a Middelaar)
|
geld [RND] || Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)] || geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
24152 |
gele kwikstaart |
koemus:
koemus (L159a Middelaar),
koemusje:
koemöske (L159a Middelaar)
|
gele kwikstaart || kwikstaart, geel (16,5 blauwig-grijs boven, geel onder; met lang wiebelstaartje; zomervogel; in weiland en korenvelden; er bestaat ook nog grotere uitgave die langs beekjes huist en zeldzaam is [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33264 |
gele lupine |
filipinen:
felǝ`pinǝ (L159a Middelaar)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|