31412 |
kolomboormachine |
kolomboormachine:
kōlǫmbōrmǝšin (L159a Middelaar)
|
Stationaire boormachine waarbij de boorhouder beweegbaar op een kolom gemonteerd is. Het werkstuk kan bij deze boormachine in een, vaak in hoogte verstelbare, boortafel worden vastgeklemd. De kolomboormachine wordt vooral voor zwaar en zuiver boorwerk gebruikt. Zie ook afb. 122. Het betreft daar een kolomboormachine die met de hand wordt aangedreven. [N 33, 123]
II-11
|
33026 |
kolven afstropen |
afdoen:
af˱dun (L159a Middelaar)
|
De maïskolven ontdoen van de schutbladeren. Het object van de handeling is steeds maïskolven. [N Q, 22]
I-4
|
17813 |
komen |
komen:
kòmə (L159a Middelaar)
|
komen [RND]
III-1-2
|
20764 |
komijnekaas |
komijnekaas:
kemienekeis (L159a Middelaar)
|
Komijnekaas (kantert, kemuuniekaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20133 |
konijnenjong |
konijntje:
knintjəs (L159a Middelaar)
|
konijn, jongen ve konijn [N 19 (1963)]
III-2-1
|
21266 |
koning |
koning:
køͅniŋ (L159a Middelaar)
|
koning [RND]
III-3-1
|
26670 |
koning van de rosmolen |
spil:
spil (L159a Middelaar)
|
De grote, staande as in rosmolens. De koning is aan de onderzijde voorzien van een trekbalk en aan de bovenzijde van een spoorwiel. [N D, 28]
II-3
|
33356 |
kook- en eetruimte in de stal, zomerwoning |
keuken:
kø̄kǝ (L159a Middelaar),
voorstal:
vø̜rstal (L159a Middelaar)
|
De ruimte vooraan in de stal (de voorstal of een aparte ruimte) waar men in de zomer het eten kookte en at. Vroeger was dat vaak een andere ruimte dan het woonvertrek waarin men in de wintermaanden verbleef. Omdat de koeien in de weide waren, kon de doorgaans ruime en koele voorstal als kook- en eetruimte dienen. Als men niet in de voorstal at, dan was dat in het algemeen een koelere plaats, buiten of onder een afdak aan de noord- of oostkant van de gebouwen. Het begrip "zomerwoning, zomerverblijf" is vanuit verschillende invalshoeken van een benaming voorzien. Het benoemingsmotief kan het seizoen zijn waarin de ruimte wordt benut ("zomer"); of de functie ("keuken"), waarbij men moet bedenken dat de centrale plaats van het huis, de keuken met de haard, ook wel metonymisch met het woord huis wordt aangeduid; vergelijk het Ten Geleide en de plattegronden in paragraaf 1.2. Soms is ook de plek in de boerderij waar de zomerwoning zich bevindt het benoemingsmotief ("achter-") of de functie die de ruimte buiten de zomer heeft ("voorstal", "nere"). Soms ook geeft men door het opgeven van de gebruikelijke keukenbenaming aan, dat men hier ook ''s zomers verblijft ("voorhuis"). Waar mogelijk wordt bij de opgaven aangegeven om welke ruimte het gaat. [N 5A, 5 en 35a; N 5, 128; A 10, 5a]
I-6
|
31503 |
kookbeitel |
kookbeitel:
kōk˱bęjtǝl (L159a Middelaar)
|
Koudbeitel of volder waarmee de naden tussen twee ijzeren of stalen platen of de randen van een klinknagelkop worden dichtgeslagen. Op deze wijze ontstaat een afsluiting die water- en gasdicht is. Zie ook afb. 183. Volgens de invuller uit Q 121b werd dit werk met behulp van de pin van de hamer gedaan. [N 33, 118]
II-11
|
19526 |
kookpot |
hengelpot:
gietijzeren pot met hengel
hingelpot (L159a Middelaar),
pappot:
pappot (L159a Middelaar)
|
pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|