id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24206 | mannelijke gans | gant: goi̯.njtj (Millen) | [A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.] I-12 |
34446 | mannelijke geit | bok: bok (Millen), buk (Millen) | [N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12 |
19960 | mannelijke hond, reu | mannetje: mɛŋkə (Millen) | reu [Goossens 1b (1960)] III-2-1 |
19822 | mannelijke kat, kater | kater: kōͅ.tər (Millen), käter (Millen) | kater [Goossens 1b (1960)] || mannelijke kat [ZND 27 (1938)] III-2-1 |
18673 | mannenkleren | manskleren: mḁnskler (Millen) | mannenkleren [t mansdinge] [N 23 (1964)] III-1-3 |
18585 | mannenonderhemd | onderlijf: oͅnərlaif (Millen) | onderhemd voor mannen [N 25 (1964)] III-1-3 |
18703 | mantelpak | vrouwluikostuumpje: vroͅlaikəstymkə (Millen) | mantelpak, uit jas en rok bestaand dameskostuum [N 23 (1964)] III-1-3 |
21271 | markt | markt: int middel van de mert (Millen), mɛrt (Millen), terjas jeuver de mert (Millen) | Dwars over de markt [ZND 23 (1937)] || In het midden van de markt. [ZND 38 (1942)] || markt [RND] III-3-1 |
24945 | marmer | marmer: moimer (Millen, ... ) | marmer [ZND 01 (1922)], [ZND 38 (1942)] III-4-4 |
32983 | masteluin | bontgoed: bontgoed (Millen) | Menggewas, vooral rogge en tarwe dooreen; vroeger bakte men er brood van ("masteluinbrood"), nu wordt het alleen nog als groenvoer gezaaid. Indien het mengsel een andere samenstelling heeft dan rogge en tarwe, dan wordt dat in het lemma aangegeven. De opgaven "groenvoer" zijn in het lemma ''groenvoer'' (1.2.14) ondergebracht. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [koren], zie het lemma ''rogge'' (1.2.4), resp. ''graan, koren'' (1.2.1). [L 39, 15; L lijst graangewassen, 5; monogr.; add. uit L 48, 26; Lu 2, 26] I-4 |