e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Millen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mijt afdekken dekken: dękǝ (Millen) De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
mikken mikken: mikken (Millen), mikə (Millen) lonken (mikken) [RND] || Op iemand mikken (om met een boog of geweer te schieten). [ZND 38 (1942)] III-3-2
misdienaar koorezel: koorjèzel (Millen), missendienaar: messediener (Millen) Hoe heet de jongen die de mis dient? [ZND 36 (1941)] III-3-3
mist, nevel (alg.) dikke nevel: een dikke nuffel (Millen) mist, nevel [ZND 39 (1942)] III-4-4
modder, slijk drek: droge aarde  drek (Millen), modder: modder (Millen), sladder: natte aarde  sladder (Millen) modder, slijk [ZND 39 (1942)] III-4-4
moe moe: my: (Millen) moe [RND] III-1-2
moedig (zijn) durven: hij daar (Millen) hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)] III-1-4
moer moer: mui (Millen) voedster, vrouwtjes konijn [Goossens 1b (1960)] III-2-1
moerecht bemoederd: bǝmojǝrt (Millen) Gezegd van korf of kast die een bevruchte moer heeft na eerst moerloos te zijn geweest. [N 63, 60b; Ge 37, 47] II-6
moerkooitje moederdoosje: mōjǝrdø̄skǝ (Millen) Het huisje waarin de imker jonge, onbevruchte koninginnen in voorraad heeft. Het model varieert. De informant van L 246 zegt dat het vroeger van vlierenhout werd gemaakt. [N 63, 100a; Ge 37, 164; monogr.] II-6