19357 |
mopperen (tegensputteren) |
grommelpot spelen:
grommelpot spelen (Q177p Millen)
|
preutelen: betekenis [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
21263 |
motor |
moteur:
motø͂ͅr (Q177p Millen)
|
motor [RND]
III-3-1
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
zeveren:
`t zeuvert (Q177p Millen)
|
stofregenen [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
18714 |
mouw met kanten plooisel |
kanten mouw:
kantə māw (Q177p Millen)
|
mouw met kanten plooisel [lobmouw] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18325 |
mouwschort |
mouwenvoordoek:
mauwe vjeurk (Q177p Millen)
|
schort met mouwen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33767 |
muil |
muil:
mau̯l (Q177p Millen)
|
Zie afbeelding 2.9. [JG 1a, 1b]
I-9
|
26147 |
muilband |
naasband:
nǭs˱ba.nt (Q177p Millen)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
18308 |
muiltje |
insteker:
instekers (Q177p Millen)
|
muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18418 |
muts: algemeen |
muts:
muits (Q177p Millen),
Oude vrouwen.
møts (Q177p Millen),
pots:
poͅts (Q177p Millen)
|
muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)] || pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|
33627 |
mutsaard, houtmijt |
houtmijt:
ps. omgespeld volgens Frings. Opm. v.d. invuller: (vr.).
hotmāi̯t* (Q177p Millen)
|
houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)]
I-7
|