e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Millen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mopperen (tegensputteren) grommelpot spelen: grommelpot spelen (Millen) preutelen: betekenis [ZND 40 (1942)] III-1-4
motor moteur: motø͂ͅr (Millen) motor [RND] III-3-1
motregenen, licht regenen zeveren: `t zeuvert (Millen) stofregenen [ZND 38 (1942)] III-4-4
mouw met kanten plooisel kanten mouw: kantə māw (Millen) mouw met kanten plooisel [lobmouw] [N 23 (1964)] III-1-3
mouwschort mouwenvoordoek: mauwe vjeurk (Millen) schort met mouwen [N 24 (1964)] III-1-3
muil muil: mau̯l (Millen) Zie afbeelding 2.9. [JG 1a, 1b] I-9
muilband naasband: nǭs˱ba.nt (Millen) Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.] II-11
muiltje insteker: instekers (Millen) muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)] III-1-3
muts: algemeen muts: muits (Millen), Oude vrouwen.  møts (Millen), pots: poͅts (Millen) muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)] || pet, muts, klak [RND] III-1-3
mutsaard, houtmijt houtmijt: ps. omgespeld volgens Frings. Opm. v.d. invuller: (vr.).  hotmāi̯t* (Millen) houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)] I-7