18607 |
nachtkleren |
nachtkleren:
neͅtkleͅr (Q177p Millen)
|
nachtkleding in het algemeen [t naachtdinge] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34179 |
nageboorte van de koe |
bed:
bɛt (Q177p Millen)
|
[N 3A, 57a; JG 1a, 1b; A 33, 19b; monogr.]
I-11
|
17770 |
nagel |
nagel:
noagel (Q177p Millen)
|
[ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
32986 |
nagewas |
tweede schaar:
twēdǝ šuǝr (Q177p Millen)
|
Het tweede gewas dat op een veld wordt geteeld nadat men er eerder al geoogst heeft. Bamis is een verkorting van ''Bavo-mis'', ofwel 1 oktober, feest van Sint Bavo; het heeft dan ook de betekenis van "herfst". Vergelijk het lemma ''zaaien, van nagewas'' (2.3). [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
32955 |
nagras, tweede hooioogst |
achtermaad:
ē̜.tǝrmø̜t (Q177p Millen),
tweede schaar:
twēdǝ šōǝr (Q177p Millen)
|
De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.]
I-3
|
33706 |
natuurlijke waterloop |
beek:
bi̯ɛk (Q177p Millen)
|
Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.]
I-8
|
28582 |
nauwelijks stekende bijen |
zoete bienen:
zytǝ bīnǝn (Q177p Millen)
|
Volk dat nauwelijks steekt. Het ene ras is zachtaardiger dan het andere. Dit kan een gevolg zijn van veredeling op zwermtraagheid en krachtig broeden. Deze twee factoren verminderen de lust tot steken. [N 63, 73e; Ge 37, 126; monogr.]
II-6
|
18909 |
nauwgezet; nauwgezet persoon |
correct:
hə is krék (Q177p Millen),
correcte, een -:
tiz ənə krék (Q177p Millen)
|
Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND]
III-1-4
|
20282 |
navelbandje |
nagelbandje:
noͅgəlbeͅntšə (Q177p Millen)
|
navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
20361 |
neef |
neef:
neef (Q177p Millen),
nèf (Q177p Millen)
|
neef [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|