32921 |
rij, wiers |
jaan:
jǭn (Q177p Millen)
|
De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.]
I-3
|
18546 |
rijbroek |
rijbroek:
raibruk (Q177p Millen)
|
rijbroek met nauw om het onderbeen sluitende pijpen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21130 |
rijden |
rijden:
raaië (Q177p Millen)
|
rijden [ZND 25 (1937)]
III-3-1
|
18358 |
rijglaars |
rijgbot:
raaigbotte (Q177p Millen)
|
laars waarvan het beenstuk moet worden dichtgeregen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21269 |
rijkdom |
fortuin:
forty(3)̄n (Q177p Millen)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
21597 |
rijke lieden |
rijke lui:
raaike laai (Q177p Millen)
|
Rijke lieden [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
21476 |
rijksveldwachter |
bode:
boi (Q177p Millen)
|
Hoe zegt men dat iemand door den veldwachter in boete wordt geslagen? Vertaal: "De veldwachter zal hem ... [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
20816 |
rijp |
rijp:
rájp (Q177p Millen)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
boonstaak:
boonstoak (Q177p Millen)
|
[ZND 23 (1937)]
I-7
|
34643 |
rijtuig |
wagel:
wāgǝl (Q177p Millen)
|
Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr]
I-13
|