18586 |
bustehouder |
soutien (fr.):
sutje͂ͅ (Q177p Millen)
|
bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20223 |
buurman |
gebuur:
geboer (Q177p Millen)
|
buurman [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
geburen:
he wojnt en de geboere (Q177p Millen)
|
Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
21304 |
buurvrouw |
gebuur:
geboer (Q177p Millen)
|
buurvrouw [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
18654 |
cape |
omhanger:
ømhaŋər (Q177p Millen)
|
cape, grote ~, versierd met kant, strikken en fluwelen garnering [umhanger] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18557 |
capuchon |
kap:
kap, -ə, keͅpkə (Q177p Millen)
|
capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33749 |
castreren |
boeten:
bȳtǝ (Q177p Millen, ...
Q177p Millen)
|
Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || Het varken onvruchtbaar maken. Mannelijke varkens castreert men door ze de teelballen weg te nemen. [N 76, 44; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12, I-9
|
28448 |
cel |
cel:
cel (Q177p Millen)
|
Zeshoekige opening in de raat. De cel dient voor het uitbroeden van de larven of voor het bergen van honing en stuifmeel. De wijdte tussen de evenwijdige wanden wisselt naar de bijensoort en de ouderdom der raat van 4,74 mm tot 5,50 mm. De normale diepte is 12 mm maar ze kan ook wat minder zijn. [L 1a-m; S 3; Ge 37, 56]
II-6
|
18518 |
colbertjasje |
korte rok:
koͅtə roͅk (Q177p Millen)
|
colbertjasje, (korte) jas van een kostuum [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33917 |
cornage |
cornard (adj., fr.):
ko.rnǭr (Q177p Millen)
|
Cornage of chronische dempigheid is kwaadaardiger dan dempigheid. Ze is ongeneeslijk. De doorstroming van de lucht wordt belemmerd door een vernauwing van het strottenhoofd, veroorzaakt door een verlamming van de zenuwen die de stembanden bedienen. De in- en uitademing gaat gepaard met een piepend geluid. [JG 1b; A 48A, 38b; N 8, 87 en 88; N 52, 24 en 25; monogr.]
I-9
|