18543 |
gestreepte broek |
strepen broek:
Van Dale: II. strepen (bn.), <gew.> van gestreepte stof: een strepen rok.
strēpəbruk (Q177p Millen)
|
broek, gestreepte ~ van jacquet of kort zwart pak [striepkesboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18828 |
getob; tobben |
geklommel:
ook materiaal znd 23, 78: "Wanneer iets na lang proberen maar niet wil lukken zegt men: wat een ....., gesukkel
geklommel (Q177p Millen),
gemartel:
ook materiaal znd 23, 78: "Wanneer iets na lang proberen maar niet wil lukken zegt men: wat een ....., gesukkel
gemattel (Q177p Millen),
gesukkel:
ook materiaal znd 23, 78: "Wanneer iets na lang proberen maar niet wil lukken zegt men: wat een ....., gesukkel
gesukkel (Q177p Millen)
|
gemartel [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
20315 |
getrouwde vrouw |
getrouwd wijf:
gətróót wájf (Q177p Millen),
getrouwde vrouw:
gətróódə vróó (Q177p Millen)
|
getrouwde vrouw; een - - moet kunnen naaien [RND]
III-2-2
|
33388 |
getuigrek |
tap:
táp (Q177p Millen)
|
Het zwaardere paardetuig wordt meestal opgehangen aan de muur aan een rek, zware stokken, haken, knuppels, balkjes etc. Het kan ook op een plank gelegd worden. De benamingen geven vaak aan om welke mogelijkheid het gaat. Benamingen die naar een kast of kist verwijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "getuigkast" (2.3.7). Zie ook dat lemma. [N 5A, 59e; add. uit N 13, 81]
I-6
|
19092 |
gevaarlijk |
perikelijk:
met vuur spelen es perikelijk (Q177p Millen)
|
Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
19093 |
gevaarlijke kerel |
gevaarlijk:
da’s ’n gevaorlijke kêrel (Q177p Millen)
|
Dat is een gevaarlijke kerel. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
17808 |
geven |
geven:
gēve (Q177p Millen)
|
geven [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
33265 |
gewone spurrie |
spurrie:
spęrǝ (Q177p Millen)
|
Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.]
I-5
|
28670 |
gezuiverde was |
zuivere was:
zajvǝrǝ was (Q177p Millen)
|
De was, ontdaan van afval en onzuiverheden. Er zijn verschillende manieren tot zuivering van de was. De eenvoudigste is om de ruwe raat met schraapsel en ander afval in een zak van kaasdoek te knopen en met een steen bezwaard in een grote pan op het vuur te zetten. De was komt door het doek heen boven drijven (De Roever, pag. 283). Door vaker de was op te smelten in schoon water krijgt men een helder en zuiver produkt. Om kleine hoeveelheden raat te smelten kan men ook gebruik maken van een zonnewassmelter of een waskanon. Grote hoeveelheden was worden verwerkt in fabrieken die beschikken over grote waspersen, stoomwassmelters of wasreinigers. Zij bereiken het grootste rendement. [N 63, 121c; Ge 37, 147; monogr.]
II-6
|
32611 |
gier oproeren |
roeren:
rȳrǝ (Q177p Millen)
|
Bij het oppompen van de gier moest men geregeld de inhoud van de gierkelder oproeren, om te voorkomen dat de dikkere giermaterie, het gierbezinksel, onder in de put zou blijven en door de pomp niet meer opgezogen zou kunnen worden. [JG 1a + 1b; N 11A, 59b; S 30; monogr.]
I-1
|