26051 |
berrie |
karboom:
(mv)
kārbøi̯m (Q177p Millen
[(bij de oogstkar)]
)
|
Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|
20790 |
beschuit |
beschuit:
1a-m
bechuut (Q177p Millen)
|
beschuit [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
21471 |
betalen |
betalen:
de moes geld hemme eum te koonen betḁlen (Q177p Millen)
|
Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18378 |
beugeltas |
zondagtas:
sondagtes (Q177p Millen)
|
tas, sierlijke ~ met beugel die men s zondags op de overrok draagt [beugeltes] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24561 |
beuk |
beuk:
gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk
buik (Q177p Millen)
|
beuk (een hoge beuk) [ZND 21 (1936)]
III-4-3
|
20786 |
beurs, overrijp |
rijp:
rijp (Q177p Millen)
|
beurs [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
34498 |
bevruchten |
vogelen:
foxǝlǝ (Q177p Millen)
|
Het bevruchten van de hen door de haan. [JG 1a, 1b, 2c; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
33361 |
bewaarplaats van bieten en groenvoer in de stal |
voerstal:
vȳrstal (Q177p Millen)
|
De plaats in de stal waar bieten en groenvoeder worden bewaard voor direct gebruik. De grote voorraad bevindt zich buiten de stal. De in de stal bewaarde hoeveelheid is voldoende voor enkele keren voederen. Sommige woordtypen benoemen niet een specifieke opslagplaats voor bieten en groenvoeder, maar duiden in het algemeen de ruimte aan waarin men dit voeder opslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden (voerhuis), (voederij), (voerij) en (voerderij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). [N 5A, 34c]
I-6
|
18839 |
bezadigd |
kalm:
ook materiaal znd 21, 18
kalme man (Q177p Millen)
|
bezadigd [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19613 |
bezem |
bessem:
bɛsǝm (Q177p Millen),
bezem:
beͅsəm (Q177p Millen),
bɛsəm (Q177p Millen, ...
Q177p Millen)
|
bezem [RND], [ZND 01 (1922)], [ZND 21 (1936)] || Het keren van de dorsvloer gebeurt vaak met een bezem vervaardigd uit bremtakken. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 32b en 34b]
I-4, III-2-1
|