20707 |
krentenbrood |
krentenbrood:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
kreͅntebrood (Q177p Millen),
krentenmik:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
kreͅntemik (Q177p Millen)
|
krentenbrood [ZND 28 (1938)]
III-2-3
|
17994 |
kreunen van de pijn |
jammeren:
j"mert (Q177p Millen)
|
hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
33831 |
kribbebijter |
kribbebijter:
kribǝbɛi̯.tǝr (Q177p Millen),
krøbǝbai̯.tǝr (Q177p Millen)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
22351 |
krijgertje spelen |
kattekat spelen:
kat te kat spelen (Q177p Millen)
|
Ze spelen krijgertje, ... katje enz.: het kinderspel waarbij een kind de andere naloopt en ze tracht te raken. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
21501 |
krijt |
krijt:
een steuk wit krait (Q177p Millen)
|
Een stuk wit krijt. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
26082 |
kruien |
wegvaren:
wɛx˲vǭrǝ (Q177p Millen)
|
Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13
|
19581 |
kruik |
kruik:
krauk (Q177p Millen),
meut:
meut (Q177p Millen)
|
kruik [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
20806 |
kruimel |
breumel:
breumel brood (Q177p Millen)
|
kruimel brood [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
17573 |
kruin |
kruin:
kroon (Q177p Millen)
|
de kruin van het hoofd (waar het haar draait) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
17649 |
kruis |
kruis:
krai̯.s (Q177p Millen),
één kraais, twee kraaizen (Q177p Millen)
|
Een kruis, twee kruisen. [ZND 29 (1938)] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14]
I-9, III-3-3
|