19297 |
lastig (werken) |
lastig:
ook materiaal znd 30, 02
lestig (Q177p Millen)
|
lastig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17814 |
laten |
laten:
ljotte (Q177p Millen)
|
laten [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
33384 |
latierboom |
paardsbox:
pi̯āts˱bǫks (Q177p Millen)
|
Een horizontale balk die twee paarden van elkaar scheidt, meestal hangend aan kettingen, ook wel vast verbonden. In plaats van een hangende balk kan er ook een eenvoudige en niet al te hoge tussenwand zijn. Met een box is een afgeschutte ruimte voor één paard bedoeld; de tussenwand maakt dan deel uit van de box. [N 5A, 59d; monogr.]
I-6
|
24990 |
lauw |
lauw:
la wotter (Q177p Millen)
|
Lauw. Lauw water [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
18356 |
lederen pantoffel |
leren slof:
lère sloefe (Q177p Millen)
|
pantoffels, lederen ~, gemakkelijke huisschoenen zonder veters [petoffels, pantoefels, trumpe, sjlutsje, sloffe, sjloebe] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
ljech (Q177p Millen)
|
Leeg. Mijn glas is ledig [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
18920 |
leegloper |
leegloper:
ook materiaal znd 30, 4
ljeglöper (Q177p Millen)
|
leegloper [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
30861 |
leest |
leest:
lę̄st (Q177p Millen)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
eene leeuw (Q177p Millen)
|
Leeuw. [ZND 30 (1939)]
III-3-2
|
20110 |
leeuwenbek |
swoosmuiltje:
-
sjwojsmoilke (Q177p Millen)
|
grote leeuwebek [ZND 40 (1942)]
III-4-3
|