29628 |
klompen |
klompen:
klōmpǝ (L163a Milsbeek)
|
Klompen, meestal beslagen met een stuk leer of blik. De steekklompen waren speciale klompen met platte zool, die aan de onderzijde waren voorzien van een zware ijzeren plaat. Met deze klompen dreef men bij het ouderwetse kleidelven met een forse trap de steekschop in de kleilaag - Tegels Dialek, pag 119. [monogr.]
II-8
|
32448 |
klompriem |
klompenleer:
klompǝlē̜r (L163a Milsbeek)
|
Leren band die over de klompopening van de lage en halfhoge klomp wordt bevestigd om te zorgen dat men de klomp tijdens het lopen niet verliest. De klompriem werd doorgaans niet door de klompenmaker, maar door de handelaar of door de klant zelf aangebracht. Een leren band op de klomp spijkeren noemde men in Sint-Truiden (P 176): een klonk beslaan (ǝnǝ kluŋk˱ bǝslōn). [N 60, 214c; N 97, 143; monogr.]
II-12
|
18481 |
klompsok |
klompsok:
klóómpsòk (L163a Milsbeek)
|
een leren voetschoeisel om in een klomp te dragen (klompsokken?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
32449 |
klompspijkertje |
traats:
trɛts (L163a Milsbeek)
|
Kort spijkertje met brede, platte kop waarmee de klompenriem aan de klomp wordt vastgemaakt. [N 97, 144; monogr.]
II-12
|
31014 |
klophamer |
schoestershamer:
sxustǝrshāmǝr (L163a Milsbeek)
|
De zwaardere hamer met ietwat ronde kop waarmee men het leer klopt, met name de loopzool. Het kloppen doet men ook wel met de gewone schoenmakershamer. [N 60, 97a; N 60, 183b; N 60, 241a]
II-10
|
31013 |
klopkei |
klopsteen:
klǫpstę̄ǝn (L163a Milsbeek)
|
De steen waarop men het leer van de bovenzool klopt. [N 60, 97b; N 60, 241a]
II-10
|
31012 |
kloppen |
kloppen:
klǫpǝ (L163a Milsbeek)
|
Met een hamer, klopkei of klopijzer het leer op een steen kloppen. "De bovenzool wordt, na eerst ruw uitgesneden en in water elastisch te zijn gemaakt, op een kei geklopt om eventueel later trekken te voorkomen." (Directie, pag. 301). [N 60, 97a; N 60, 241a]
II-10
|
33675 |
kluit aarde |
bonk:
bōŋk (L163a Milsbeek),
kluit:
klyt (L163a Milsbeek)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
24186 |
kneu |
heimourik:
hèjmowrik (L163a Milsbeek),
mourik:
mawrik (L163a Milsbeek),
mow(we)rik (L163a Milsbeek)
|
kneu
III-4-1
|
33939 |
knevels |
fretters:
frɛtǝrs (L163a Milsbeek)
|
Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45]
I-10
|