19634 |
kolenschop |
kolenschup:
kǭlǝsxøp (L163a Milsbeek)
|
[monogr.]
II-8
|
19699 |
komfoor |
oliestel:
ólisteͅl (L163a Milsbeek)
|
petroleumtoestel
III-2-1
|
20764 |
komijnekaas |
juddespek:
jødəspɛk (L163a Milsbeek)
|
komijnekaas (scherts)
III-2-3
|
20005 |
konijn |
konijn:
knie(.)nd (L163a Milsbeek)
|
konijn
III-2-1
|
20133 |
konijnenjong |
konijntje:
knintjəs (L163a Milsbeek)
|
konijn, jongen ve konijn [N 19 (1963)]
III-2-1
|
26670 |
koning van de rosmolen |
koning:
køneŋ (L163a Milsbeek)
|
De grote, staande as in rosmolens. De koning is aan de onderzijde voorzien van een trekbalk en aan de bovenzijde van een spoorwiel. [N D, 28]
II-3
|
33356 |
kook- en eetruimte in de stal, zomerwoning |
keuken:
kø̄kǝ (L163a Milsbeek),
voorstal:
vø̜rstal (L163a Milsbeek)
|
De ruimte vooraan in de stal (de voorstal of een aparte ruimte) waar men in de zomer het eten kookte en at. Vroeger was dat vaak een andere ruimte dan het woonvertrek waarin men in de wintermaanden verbleef. Omdat de koeien in de weide waren, kon de doorgaans ruime en koele voorstal als kook- en eetruimte dienen. Als men niet in de voorstal at, dan was dat in het algemeen een koelere plaats, buiten of onder een afdak aan de noord- of oostkant van de gebouwen. Het begrip "zomerwoning, zomerverblijf" is vanuit verschillende invalshoeken van een benaming voorzien. Het benoemingsmotief kan het seizoen zijn waarin de ruimte wordt benut ("zomer"); of de functie ("keuken"), waarbij men moet bedenken dat de centrale plaats van het huis, de keuken met de haard, ook wel metonymisch met het woord huis wordt aangeduid; vergelijk het Ten Geleide en de plattegronden in paragraaf 1.2. Soms is ook de plek in de boerderij waar de zomerwoning zich bevindt het benoemingsmotief ("achter-") of de functie die de ruimte buiten de zomer heeft ("voorstal", "nere"). Soms ook geeft men door het opgeven van de gebruikelijke keukenbenaming aan, dat men hier ook ''s zomers verblijft ("voorhuis"). Waar mogelijk wordt bij de opgaven aangegeven om welke ruimte het gaat. [N 5A, 5 en 35a; N 5, 128; A 10, 5a]
I-6
|
19416 |
kookkachel, fornuis |
fornuis:
fə(r)nys (L163a Milsbeek)
|
fornuis
III-2-1
|
19526 |
kookpot |
aardappelenpot:
érpelepot (L163a Milsbeek),
pan:
pan (L163a Milsbeek),
pappot:
pappot (L163a Milsbeek),
stempelpotje:
stēmpəlpøͅtjə (L163a Milsbeek)
|
kookpotje met drie poten, dat boven het haardvuur gehangen werd || pan || pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20584 |
kooksel |
kooksel:
koͅksəl (L163a Milsbeek)
|
kooksel, hoeveelheid voor één maaltijd
III-2-3
|