21031 |
kreeft |
kreeft:
krift (L163a Milsbeek),
krèft (L163a Milsbeek)
|
kreeft
III-2-3
|
24339 |
krekel |
krekel:
kreekel (L163a Milsbeek)
|
krekel
III-4-2
|
20804 |
krent |
krent:
krēnt (L163a Milsbeek)
|
krent
III-2-3
|
20707 |
krentenbrood |
krentenweg:
krēntəweͅk (L163a Milsbeek),
pruimpjesweg:
prymkəsweͅk (L163a Milsbeek)
|
krentebrood || krentenbrood
III-2-3
|
34465 |
krielkip |
kriel:
kril (L163a Milsbeek)
|
Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.]
I-12
|
20120 |
krols |
rols:
raals (L163a Milsbeek),
rāls (L163a Milsbeek)
|
loops, geslachtsdriftig ve kat [N 19 (1963)], [N C (1962)]
III-2-1
|
30864 |
kromme leest |
kromme leest:
kromǝ lest (L163a Milsbeek)
|
De leest die verschillend is voor de linker- en de rechtervoet. Deze is de opvolger van de rechte leest die zowel voor een linker- als voor een rechterschoen wordt gebruikt. Deze laatste raakte in onbruik sinds de jaren tachtig van de negentiende eeuw. Zie afb. 12. [N 60, 185c]
II-10
|
26454 |
kropgat |
kropgat:
krǫp˲gat (L163a Milsbeek)
|
Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h]
II-3
|
24484 |
kruid (alg.) |
kruid:
kruud (L163a Milsbeek)
|
kruid
III-4-3
|
20587 |
kruidenjenever |
bes:
bēͅs (L163a Milsbeek)
|
bessenjenever
III-2-3
|