33409 |
legnest |
legkist:
lęxkest (L163a Milsbeek),
legnest:
lęxnę̄st (L163a Milsbeek)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|
34147 |
leiden |
dekken:
dɛkǝ (L163a Milsbeek)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
19535 |
lemmer |
het scherp:
schaerp (L163a Milsbeek)
|
snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24895 |
lente, voorjaar |
vroegjaar:
vroegjaor (L163a Milsbeek)
|
voorjaar, lente
III-4-4
|
34357 |
lepbig |
leppoggen (mv.):
lɛppogǝ (L163a Milsbeek)
|
Een big die met koemelk wordt grootgebracht. [N 19, 15; N 19, 16; monogr.]
I-12
|
19553 |
lepel |
lepel:
lēͅpəl (L163a Milsbeek),
léépel (L163a Milsbeek),
léépels (L163a Milsbeek)
|
lepel || lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)] || lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19556 |
lepelrek |
lepelrek:
léépelrék∂ (L163a Milsbeek)
|
rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19383 |
leunstoel |
proost:
prōͅst (L163a Milsbeek),
zorg:
zø͂ͅrx (L163a Milsbeek),
zøͅrx (L163a Milsbeek)
|
leunstoel
III-2-1
|
21341 |
leurder |
venter:
vènter (L163a Milsbeek)
|
koopman die met zijn waren langs de deuren gaat? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21431 |
leuren |
eruit gaan:
d⁄r uut gaoṇ (L163a Milsbeek)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: "op koopmanschap gaan"= erop uittrekken om zijn waren te verkopen? Zo neen, welke andere uitdrukking. Geeft u nauwkeurig de uitspraak aan. [N 21 (1963)]
III-3-1
|