32838 |
molbord |
sleepbak:
slē̜i̯p˱bak (L163a Milsbeek)
|
Bedoeld wordt het sleeptoestel dat men bij het egaliseren van ongelijk land gebruikt om grond te verplaatsen, of waarmee men de aarde van molshopen verzamelt; zie afb. 96 en 97. [N 18, 22]
I-2
|
34617 |
molen van de wagen |
molen:
mø̄lǝ (L163a Milsbeek)
|
Dat deel van het voorstel dat ervoor zorgt dat het voorstel wendbaar is, de draaischijf. Het bestaat uit twee in elkaar draaiende metalen ringen die zich tussen het voorste asblok en het rongblok bevinden. De molen komt alleen voor bij de molenwagen. [N 17, 44j + 50a + 50c; N G, 71c; JG 1b; JG 1c; JG 1d; monogr.]
I-13
|
34572 |
molenwagen |
molen:
mø̄lǝ (L163a Milsbeek)
|
Vierwielige wagen met vaste voor- en zijwanden, waarvan de bak op veren rust. Het voor- en achterstel zijn met elkaar verbonden door middel van twee draagbalken. Het voorste asstel draait gemakkelijk door middel van metalen ringen die op de asbalk liggen. Deze wagen is lichter dan de langwagen, omdat de wielen lichter zijn. [N 17, 43b; N G, 51 + 71a; JG 1d]
I-13
|
32856 |
molshoop in het grasland |
molshoop:
(mv mǫlsh"p)
mǫlshōp (L163a Milsbeek)
|
Hoopje aarde, opgeworpen door een mol. Op de cultuurgronden en ook in het weiland zijn molshopen hinderlijk voor de boer, en hij zal proberen de mollen te vangen en de molshopen in het veld te verwijderen met de sleep (zie het lemma ''slepen'' in aflevering I.1.2, p. 175-176) of met een ander werktuig (zie het volgende lemma: ''molshopen verspreiden''). De benaming van de molshoop is vaak in het meervoud opgegeven. Daarom zijn bij de onderstaande woorden overal waar in de enquêtes door de informanten ook de meervoudsvormen zijn vermeld, deze hier ook opgenomen. In enkele streken worden de molshoop en de mol door hetzelfde woord benoemd. Daarom is in deze paragraaf ook het lemma ''mol'' opgenomen. De plaatsen waar de woorden voor mol en molshoop hetzelfde zijn, zijn hieronder gekenmerkt door het teken = bij de plaatscode; ze zijn in kaart 3, Mol, genoteerd.' [N 14, 80a; N 14, 81 add.; JG 1a, 1b, 1c; A 18, 12; L 1 a-m; L 1u, 165; L B2, 212; S 24, monogr.]
I-3
|
34207 |
mond- en klauwzeer |
mond- en klauwzeer:
mond- en klauwzeer (L163a Milsbeek)
|
Een zeer besmettelijke ziekte, veroorzaakt dor een virus. De eerste verschijnselen zijn stijfheid, vermindering in de melk, hoge koorts, sterke speekselafscheiding. Daarna ontstaan er blaren op het slijmvlies van de mond en de tong, aan de spenen en tussen de klauwen. Ook inwendig kunnen blaren voorkomen. De grootste schade wordt veroorzaakt door allerlei bij- en naziekten zoals verwerpen bij drachtige dieren, zeer ernstige uierontstekingen, langdurige kreupelheden, klauwontstekingen en misvormingen van de klauwen, uitgebreide etteringen en longaandoeningen (Berns 1983, blz. 181). Zie ook het lemma ''mond- en klauwzeer'' in wbd I.3, blz. 484-486. De gegevens van A 48A, 21 zijn verwerkt in de aflevering over het kleinvee (wld I.12) in het lemma ''mond- en klauwzeer'' (1.1.7). [N 3A, 80a; monogr.]
I-11
|
29748 |
monden |
monden:
mǫndǝ (L163a Milsbeek),
mondgaten:
mǫnt˲gā.tǝ (L163a Milsbeek)
|
Stookgaten in de zijmuren van de veldoven; bij uitbreiding ook de stookgangen uitgespaard in de inzet, die de verbinding vormen tussen de twee monden in de zijmuren. In het begin van de baktijd gooiden de stokers hier hout en turf naar binnen; was de oven heet genoeg, dan werden de monden afgesloten. [N 98, 114; monogr.; N 98, 140 add.]
II-8
|
29821 |
mondsteen |
mondsteen:
mǫntstiǝn (L163a Milsbeek)
|
Steen die tijdens het bakproces vlakbij de stookkanalen heeft gelegen en zodoende half gesmolten en kromgetrokken is door de hitte. [N 30, 52c; N 98, 167; monogr.]
II-8
|
19113 |
mooi |
mooi:
Oh, wat ¯n moj kie.ndje Enne mojje kèl ziede gïj
moj (L163a Milsbeek)
|
mooi, fraai
III-1-4
|
19356 |
mopperen |
knaaien:
As Nöl löpt te knaoje ku.nde bèèter maake da ge wèg kómt
knaoje (L163a Milsbeek),
knoteren:
knottere (L163a Milsbeek)
|
mopperen
III-1-4
|
25130 |
motregen, fijne regen |
knazenpis:
(scherts).
knaozepis (L163a Milsbeek),
miezel:
mīēzel (L163a Milsbeek),
motregen:
motréégen (L163a Milsbeek),
regen:
réégen (L163a Milsbeek),
siemelregen:
siemelrèègen (L163a Milsbeek),
smies:
smīēs (L163a Milsbeek),
smiezel:
smie(.)zel (L163a Milsbeek)
|
druilregen || motregen, fijne regen || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)]
III-4-4
|