25100 |
motregenen, licht regenen |
miezelen:
te mīēzele (L163a Milsbeek),
sijpelen:
siepele (L163a Milsbeek),
smiezelen:
smie.zele (L163a Milsbeek),
smīēzele (L163a Milsbeek),
stuiven:
te stūūven (L163a Milsbeek)
|
aanhoudend zacht regenen || beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || miezelen, motregenen
III-4-4
|
24356 |
mug |
grijsje:
grieske (L163a Milsbeek),
mug:
moek (L163a Milsbeek),
vriendje:
vriendje (L163a Milsbeek)
|
mug
III-4-2
|
20598 |
muik |
muik:
moͅi̯ək (L163a Milsbeek)
|
voorraad appels of peren die in het hooi ligt te rijpen
III-2-3
|
33066 |
muilband, bovenste band van de schoof |
bovenband:
bø̜vǝ[band] (L163a Milsbeek)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
34223 |
muilkorf voor kalveren |
muilkorf:
mulkø̜rf (L163a Milsbeek)
|
De muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten. [N 3A, 14e]
I-11
|
24357 |
muis |
muis:
muu(.)s (L163a Milsbeek)
|
muis
III-4-2
|
33687 |
mulle grond |
mulle grond:
mølǝ grōnt (L163a Milsbeek)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|
21642 |
muntgeld |
specie:
speesie (L163a Milsbeek)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: muntgeld, klinkend geld in het algemeen [geen bankbiljetten dus] [speeses?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34069 |
muntige koe |
guste koe:
gøstǝ [koe] (L163a Milsbeek),
manse koe:
mānsǝ [koe] (L163a Milsbeek)
|
Koe die men een tijdlang vrij wil houden en daarom niet laat dekken als ze tochtig is. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 28]
I-11
|
33627 |
mutsaard, houtmijt |
houthoop:
haolthoof (L163a Milsbeek),
haolthoop (L163a Milsbeek),
houtmijt:
haoltmiet (L163a Milsbeek)
|
houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)] || houtmijt, stapel takkenbossen [N 27 (1965)]
I-7
|