21536 |
ponder |
trekponder:
trékpunder (L163a Milsbeek)
|
Weeginstrument met trekveerwerking. [N 18 (1962)]
III-3-1
|
19474 |
pook |
porkelijzer:
pøͅrkəlīzər (L163a Milsbeek),
porkijzer:
pøͅrkīzər (L163a Milsbeek),
porkpin:
pøͅrkpen (L163a Milsbeek),
rakelijzer:
rōͅkəlīzər (L163a Milsbeek)
|
kachelpook || pook
III-2-1
|
29779 |
poorten |
kruipoorten:
krø̄̄pǭrtǝ (L163a Milsbeek)
|
De inrij- en uitkruigaten in de buitenmuur van de ringoven. Zie ook afb. 26. [N 98, 129; N 98, 151; monogr.]
II-8
|
29789 |
poorten dichtmetselen |
derinzetten:
drenzę ̞tǝ (L163a Milsbeek)
|
De toegangspoorten met stenen en modder dichtmaken, zodra de betreffende kamers vol zijn en bij het bakproces worden betrokken. Het dichtmetselen en na het bakken weer openen van de poorten werd in Q 95 door de stoker gedaan. [N 98, 148; monogr.]
II-8
|
33172 |
pootgoed, pootaardappelen |
poter:
pø̜̄tǝr (L163a Milsbeek)
|
Mooie aardappelen worden apart gehouden om in het volgend seizoen gepoot te worden, als pootaardappelen. Pootaardappelen mogen niet te groot en niet te klein zijnen er mogen veel ogen in zitten. Ze worden op een koele plaats, in de kelder, bewaard. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen voor aardappel, zie het lemma Aardappel. [N M, 15; JG 1a; L 40, 55; monogr.; add. uit N M, 22]
I-5
|
34174 |
pootjesblaas |
tweede waterblaas:
twędǝ wǭtǝrblǭs (L163a Milsbeek)
|
De tweede blaas waarin de voorpoten van het kalf zitten. [N 3A, 52b]
I-11
|
24490 |
populier (alg.) |
peppel:
péppel (L163a Milsbeek),
peppelenboom:
péppelebôm (L163a Milsbeek)
|
populier
III-4-3
|
24365 |
pos |
joodje:
judje (L163a Milsbeek)
|
visje
III-4-2
|
33171 |
poten |
poten:
pǭtǝ (L163a Milsbeek)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b]
I-5
|
19494 |
potkachel |
duiveltje:
dyvəltjə (L163a Milsbeek)
|
klein potkacheltje
III-2-1
|