20230 |
rouwkleding |
rouwkleder:
rowkleer (L163a Milsbeek)
|
rouwkleding
III-2-2
|
24524 |
rozenbottel |
timpelteer:
ti(.)mpeltèèr (L163a Milsbeek),
ti.nteltèèr (L163a Milsbeek)
|
rozebottel
III-4-3
|
17767 |
rug |
croupon:
krǝpon (L163a Milsbeek)
|
Het gedeelte van de huid dat de rug bedekt. Zie afb. 1. [N 60, 3h; N 36, 6a]
II-10
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
røx (L163a Milsbeek)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
33198 |
rug, aangeaard stuk |
balkvoor:
balkvoor (L163a Milsbeek)
|
De verhoogde rug of wal die ontstaat bij het aanaarden van de aardappelen. Bij holvoor(de) heeft betekenisoverdracht plaatsgevonden; het is eigenlijk de open voor naast de rug. [N 12, 27; monogr.]
I-5
|
30847 |
rugkant |
rug:
røx (L163a Milsbeek)
|
De rug of rugkant van een mes. [N 60, 175b]
II-10
|
33989 |
rugnet |
groot net:
groot net (L163a Milsbeek)
|
Vliegennet dat over de rug van het paard wordt gehangen. Een groot aantal opgaven zijn benamingen voor het vliegennet in het algemeen. Zie voor de fonetische documentatie het lemma Vliegennet [JG 1a; N 13, 83c]
I-10
|
21936 |
ruien |
ruizelen:
ruu.zele (L163a Milsbeek)
|
ruien
III-4-1
|
32578 |
ruige mest |
ruw mest:
rou̯ [mest] (L163a Milsbeek)
|
Ruige mest is mest die pas uit de stal is gekomen en daarom nog onverteerd stro bevat. Deze mest vormt aanvankelijk de boven- of buitenlaag van de mesthoop, die o.i.v. zon en wind gemakkelijk verdroogt. Hij heeft daarom ook (nog) niet de kwaliteit van de in het vorige lemma bedoelde mest, die langer en dieper in de mesthoop heeft gezeten. De plaatselijke varianten van [mest [N M, 10b; N 11, 27 add.; N 11A, 4b; JG 1a + 1b add.; div.]
I-1
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
blinde koe:
blie.nde koe (L163a Milsbeek),
paardsdoorn:
pèrdsdorn (L163a Milsbeek)
|
runderhorzel
III-4-2
|