| 33248 |
bietenrooier |
reubenlichter:
rȳbǝlextǝr (L163a Milsbeek)
|
Het stuk gereedschap dat werd gebruikt bij het uittrekken van de bietenknollen, voordat dit werk gemechaniseerd werd. Het is een ronde gaffel met een korte steel. Men steekt de gaffel naast de biet in de grond, drukt deze met de rechterhand omlaag en trekt tegelijk met linker de knol aan het loof omhoog. Bij mesthaak: in L 216 voegt men aan de opgave toe: "men gebruikte er de tweetandige mesthaak voor". [N 18, 33; monogr.]
I-5
|
| 33255 |
bietensnijbak |
snijbak:
snēi̯bak (L163a Milsbeek)
|
Voordat er bietenmolens op de boerderij kwamen werden de bieten kleingesneden met een lang mes boven een bak. In dit lemma staan de benamingen voor die bak bijeen. Vergelijk ook het lemma Strosnijbak, in afl. I.4. In L 159a wordt dat mes het mangelmes genoemd; in Q 18: een es. Hutsel, in hutselkist: hutsel is in het plaatselijke dialect een stuk biet. Bij tobbe wordt aangetekend dat de bak lijkt op een waston. [N 5A, 34d]
I-5
|
| 30967 |
biezen |
de kanten met biezen beleggen:
dǝ kāntǝ me bīzǝ bǝlęgǝ (L163a Milsbeek)
|
De kanten met biezen beleggen. [N 60, 61]
II-10
|
| 30942 |
biezensteker |
overleermes:
ǫvǝrlę̄rmęs (L163a Milsbeek)
|
Mesje waarmee men biezen, d.w.z. leren riempjes snijdt. Volgens de informant van Q 253 is een tranchet ongeveer 1 cm breed en 15 cm lang. [N 60, 42]
II-10
|
| 34345 |
biggen werpen |
keuen:
kø̄i̯ǝ (L163a Milsbeek),
poggen:
pogǝ (L163a Milsbeek)
|
Biggen ter wereld brengen. [N 19, 13; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; N C, add.]
I-12
|
| 32547 |
biggenmand |
korf:
kø̜rf (L163a Milsbeek),
poggenben:
pogǝbɛn (L163a Milsbeek)
|
Langwerpige gevlochten mand waarin men biggen naar de markt vervoert. Niet alle woordtypen duiden op een gevlochten mand. Een kurrenbak en een krat wijzen op een bak van planken gemaakt. [N 19, 29; monogr.]
I-12
|
| 34152 |
bij dekking bevrucht |
behouden:
bǝhāldǝ (L163a Milsbeek)
|
De koe is in eerste instantie vermoedelijk bevrucht, als de volgende tochtigheid uitblijft. Na verloop van tijd kan men constateren dat ze drachtig is geworden. [N 3A, 32a]
I-11
|
| 21655 |
bij handslag verkopen |
uit de hand verkopen:
uut de haant (L163a Milsbeek)
|
handslag, Iets bij ~ verkopen [N 21 (1963)]
III-3-1
|
| 18907 |
bijdehante vrouw; bijdehand |
veeg:
Al kwaom ze laot, binne de korsten tied zat die vèèg veurén bïj de póppeka.st
vèèg (L163a Milsbeek)
|
vinnig meisje, bijdehandje
III-1-4
|
| 33184 |
bijeen poten |
dik:
dik (L163a Milsbeek)
|
De pootaardappelen dichter bijeen zetten dan men gewoonlijk doet. Bij de bijwoordelijke uitdrukkingen in dit lemma moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. [N M, 18a]
I-5
|