18445 |
slobben [wld ii.10, p. 58] |
slippen:
slippə (L163a Milsbeek),
ww. slippen.
héj slipt (L163a Milsbeek)
|
Hoe zegt u: De schoen zal bij de inschot niet goed aansluiten? (de schoen heeft geen goed slot [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18299 |
slobkous |
gamasche:
Losse schacht op schoen of klomp.
kàmàs (L163a Milsbeek)
|
Hoe noemt u het deel van de laars dat het been boven de voet omsluit? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
20501 |
slok |
slok:
sluk (L163a Milsbeek)
|
slok, teug
III-2-3
|
18977 |
slons (slodder?) |
poesmoemel:
Wa ziede d¯r ónverzörgd uut, ge liekt wél ¯n poesmoemel
poesmoemel (L163a Milsbeek),
slons:
Bïj die sló.ns is ¯t noojt ópgeruumd ien huus
sló.ns (L163a Milsbeek),
vetdel:
Die vétdél is nog te vie.s um ân te vatte
vétdél (L163a Milsbeek)
|
slons, slordige vrouw || slons, viespeuk || slonzige vrouw
III-1-4
|
20491 |
slurpen |
zeuteren:
zø̄tərə (L163a Milsbeek)
|
drinken, slurpen
III-2-3
|
20601 |
smaken |
smaken:
smākə (L163a Milsbeek)
|
smaken
III-2-3
|
33973 |
smalle buikriem |
treksingel:
trękseŋǝl (L163a Milsbeek)
|
Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61]
I-10
|
33691 |
smalle weg, pad |
paadje:
pętjǝ (L163a Milsbeek)
|
Een smalle weg, een pad in het algemeen. In L 40, 25 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄een smalle weg, een padø̄ en in N M, 5 naar die voor ø̄een pad of een veeweg door een weiø̄. Omdat er in de antwoorden op beide vragen veel overlapping zat, zijn deze in √©√©n lemma ondergerbacht. Uiteraard duiden woorden als veeweg, weiweg, koegang e.a. specifiek op een weg door een wei. [N M 5; N P, 2; S 27; L 40, 25; R I, 3; A 25, 6 add.; L 19B, 6; monogr.]
I-8
|
18978 |
smeerpoes |
smeerdel:
Nów kiek ów kleed toch ¯s, smèrdél
smèrdél (L163a Milsbeek),
smeerkees:
Nów hèdde al wèr vlèkke ien de bóks; wa ziede toch enne smèrkees
smèrkees (L163a Milsbeek),
varken:
Hïj hèt alles ó.nder gezawd, wat ¯n vé.rke toch
vé.rke (L163a Milsbeek),
vieze ami (fr.):
Wa ziedde toch enne fie.zen ammie
fie.zen ammie (L163a Milsbeek)
|
knoeipot, deugniet || smeerpoets
III-1-4
|
31192 |
smidse |
smis(se):
smējs (L163a Milsbeek),
smēs (L163a Milsbeek)
|
In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-11
|